Geschiedenissen van Vlaamse vissers in de Tweede Wereldoorlog © ® a.j. beirens

zondag 10 mei 2009

HOOFDSTUK 4: ENGELAND

DE TOCHT NAAR DE OVERKANT

Eenmaal buiten Dieppe stevende de Musschenvloot recht op de Engelse zuidkust af. Het was een vrij lange tocht voor de kleine vaartuigen. Aan boord stond onder meer Louise in het kombuis achter het fornuis. Soep kwam er op tafel en later een warme maaltijd met aardappelen. Tijdens het eten was Gilberte Beirens absoluut gefascineerd door de manier waarop één van de loodsen, een zekere Cardon, aardappelen uit z'n bord in één stuk, en nog wel zonder kauwen, naar binnen slokte. In Heist deed men dat niet, daar werden aardappelen in kleinere stukken gesneden of "gesmoezeld". Zo'n rare eetgewoonte deed haar als klein meisje de oorlog even vergeten. Ook bleef het de hele reis "yzelijk schoon weer" wist ze zich te herinneren. Toch werden heel wat van de vluchtelingen opnieuw zeeziek.

Alhoewel er weinig wind stond ging het kleinste vaartuig, de Heist 34, tijdens de overtocht toch flink tekeer. Hilda Vantorre ziet nog het beeld van haar moeder Elodie voor zich. Ze was
beneden in het roef melk aan het warmen voor haar kleinkind André Bil. "Het vaartuig
slingerde, moeder slingerde, het duveltje slingerde, en in de pan slingerde ook de pap". Het
"vuurduveltje", is een kleine kachel die men destijds vaak aantrof in dezelfde ruimte van de
slaapkooien aan boord van Nederlandse hengsten en botters. Zo is het duveltje ook op de oude Heistse platbodems populair geworden.

Het is zo'n 110 km van Dieppe naar de Engelse zuidkust. Voor de schepen aan de overkant
arriveerden kwam echter een speedboat met beambten van de Britse Immigratie tegen een
ongekende snelheid op de drie Vlaamse vissersvaartuigen af. Het was de eerste keer dat de
vissers en hun familie een dergelijk snelle boot zagen. Voor Gilberte leek het net "een klein
autootje dat over het water reed en waarvan het gat was afgekapt". De immigratiemensen onderhandelden met de loodsen aan boord van de Musschenvloot en gaven ze opdracht om langs de kust westwaarts te varen naar de haven van Weymouth. Liefst zo'n 190 km verderop. De schepen bleven zo dicht mogelijk bij elkaar, vooral ook omdat 's nachts geen lichten werden gevoerd, vanwege de verduisteringsplicht, de fameuze "blackout".

AANKOMST IN WEYMOUTH

Het was donderdag 23 mei 1940 toen de schepen in Weymouth binnenliepen: een kleine haven in de monding van het riviertje Wey, dat hoop en al vijf km lang is. De haven had klippen aan de westelijke kant en een breed zandstrand aan de oostzijde. Het was lang tevoren, in de periode tussen 1789 en 1805, ooit de favoriete badplaats geweest van King George III. Bij aankomst ging een zucht van opluchting door de opvarenden van de Heistse vaartuigen. Zeggen dat ze veel geluk gehad hebben is beslist een understatement. Onwetend hebben ze namelijk gebruik gemaakt van een paar leemtes in Hitlers oorlogsdraaiboek. Pas op 25 mei werden namelijk voor de Engelse havens aan de zuidkust een nieuwe lading van 575 zeemijnen uitgezaaid om de scheepvaart onmogelijk te maken. En ook was er het feit dat tien snelle Duitse S-boten, die bedoeld waren om in het Kanaal te opereren, op 20 en 21 mei tijdelijk werden ingezet bij aanvallen op doelwitten en havens aan de Belgische kust. De Heistse vissers waren als het ware door het oog van de naald gekropen.

Onmiddellijk na de aankomst van de Musschenvloot moest iedereen die geen bemanningslid
was de vissersvaartuigen verlaten. Enkel Pol Mussche bleef bij de schepen, alhoewel hij strikt genomen geen bemanningslid was, en er ook reeds veel te oud voor was. "Ik wil weten wat de Engelse met de vaartuigen van plan zijn" zei hij. Gustaaf Savels, de man van Berta Vantorre, mocht ook op de boot blijven. Alhoewel hij tevoren in de bouw werkzaam was, had men hem namelijk als bemanningslid aangemonsterd. Ook Joseph Vantorre moest met de vrouwen mee aan land. Hij was liever aan boord gebleven, maar Metje Mussche wilde dat absoluut niet. Britse soldaten kwamen de vluchtelingen onmiddellijk helpen, en namen het onder meer op zich om de gehandicapte Achiel Vantorre veilig aan land te brengen. Ze droegen hem de hele weg naar het verzamelpunt. Het mansvolk aan boord kreeg opdracht om naar Dartmouth te varen en de schepen op de Dartrivier aan het anker te leggen. Dat was weer zo'n 110 km westwaarts, op de kust van het graafschap Devon. Ook heel wat andere vaartuigen van Oostendse reders, die in diverse havens in Zuid-Engeland en zelfs Wales waren aangekomen, kregen in die dagen de opdracht om op te stomen naar Dartmouth en daar af te wachten. Het zou een paar weken duren voor de Belgische schepen een vaste haven en verblijfplaats kregen toegewezen.

Inmiddels waren vrouwen en kinderen en mannen die niet tot de bemanning behoorden
opgevangen in een groot gebouw in Weymouth. Gilberte Beirens vermoedt dat het ooit een
danszaal geweest was. De ruimte was voorzien van britsen en "verwarmd tot en met" alhoewel het reeds eind mei was. Zonder twijfel ging het met het gebouw om de zogeheten "old Ritz Theatre". Het hoofdzakelijk houten gebouw werd in 1908 ingehuldigd als Pavilion Theatre en later omgedoopt tot Ritz. Het ging in 1954 roemloos in de vlammen op. In de "old Ritz Theatre" was bij het begin van de oorlog alles in gereedheid voor de opvang van de bewoners van de Kanaaleilanden. En dat gebeurde ook op 23 juni 1940. Heel precies een maand nadat de Heistse vluchtelingen er arriveerden was het de beurt aan de Britse onderdanen van het eiland Alderney. Op een paar dagen tijd werden toen 22.656 mensen geëvacueerd uit de drie Kanaaleilanden.

De Heistse vrouwen waren er in de Ritz in Weymouth de eerste uren alvast niet over te
spreken dat ze al hun bovenkleren moesten uittrekken en gecontroleerd werden op vlooien en
luizen. Begrijpelijk trouwens. Als veel mensen geruime tijd samengepropt leven in een
onhygiënische omgeving zijn luizen niet ongewoon. In het kielzog daarvan volgt dan vaak tyfus. En daar waren de Engelsen zeer beducht voor. "We zagen d'er nogal uit. Dagen niet gewassen en ons haar in ons tanden" zegt Yvonne Vantorre. De komende uren kwam ook een dokter op visite. Toen hij de verdikte rode vlekjes zag op het gezicht van Germain Decorte, het zoontje van Lizette Vantorre, wist hij genoeg. Het jongetje, dat vier en een half jaar oud was, had mazelen. Tijdens de overvaart had men gedacht dat de jongen, die wat hoestte, een gewone verkoudheid had. Hij was zelfs niet eens zeeziek geweest. De Engelse dokter wilde echter zeker zijn van zijn diagnose en liet de zieke vluchteling naar het kleine hospitaal in Weymouth brengen voor verder onderzoek. Toen er geen twijfel meer was dat het inderdaad om mazelen ging en geen andere onheilspellende ziekte, bracht men de jeugdige patiënt snel terug bij de groep.

Het mag gezegd dat de Heistenaars weinig of niets hadden aan te merken op de opvang in
Weymouth. De Belgische vluchtelingen hebben er geen moment koude of honger geleden. Wel vonden de vrouwen het vreemd dat twee vrouwelijke militair met hen meegingen telkens ze naar het toilet moesten. Yvonne Vantorre zegt "de Engelse vreesden dat er onder de Belgen ook spions konden zitten". Tijdens het verblijf in de Ritz kreeg iedereen ook een gasmasker aangepast. De gasmaskers roken fel naar rubber en men werd verondersteld het masker mee te dragen in een vierkante doos en het steeds bij zich te hebben. Het was de eerste keer dat de Heistenaars een gasmasker in het echt zagen. In grote delen van Groot-Brittannië vreesde men niet alleen Hitlers bommen maar men verwachtte zich ook aan een grootschalige gasaanval. Er werden in de beginmaanden van de oorlog dan ook niet minder dan 40 miljoen gasmaskers uitgereikt aan de bevolking en vluchtelingen. De eerste maanden na de oorlogsverklaring in 1939 werden de kinderen uitgerust met speciale Mickey Mouse gasmaskers, waarbij het bekende cartoongezicht in roze rubber met witte oogcontouren was afgewerkt. Die waren er echter niet meer, en de Donald Duck maskers al evenmin, zodat de Heistse kinderen een kleinere uitvoering van de gewone gasmaskers kregen toebedeeld. Voor baby’s had men echter wel een speciale oplossing bedacht. Zo was er voor André Bil, de 11 maanden oude baby van Mariette Vantorre (Mariette van Calus) en Joseph Bil, een macaber uitziende rubberen wiegje met een uitkijkraampje in glas en een luchtfilter. Een baby paste helemaal in zo'n luchtdicht compartiment, dat aan het handvat van een kinderwagen kon worden opgehangen. De Engelse helpers die de gasmaskers bedeelden legden uit aan Mariette (1920-2001) dat ze bij een gasaanval lucht in de babyhelm zou moeten pompen bij middel van een blaasbalg. Gelukkig kwam het nooit zo ver. De Vlaamse vluchtelingen waren echter niet erg onder de indruk van die monsterachtige gasmaskers. Vooral de kinderen haatten die dingen. “Als men het masker opzette begon het Perspexglas te bedampen. Dat kon men enkel voorkomen door eerst wat zeepwater op de binnenkant van het vizier aan te brengen. Ook kreeg men de eerste minuten het gevoel dat men niet kon ademen. En als men dan diep in en uit ademde maakte het rubber langs je kaken het geluid van iemand die een wind loste. Daar moesten we natuurlijk flink mee lachen. Het ergste was echter als men het masker een tijdje ophad en praatte tegen iemand, de onderkant geleidelijk volliep met speeksel, en je gezicht stond vol met zweetdruppels.”

VERDRIET BREEKT LOUISE

Na het passen van de gasmaskers werden alle volwassenen gefotografeerd. De meeste vrouwen met hun haar in de war, hun ogen en gezicht gezwollen van het vele wenen. Zo gingen ze op de foto. "Niet om aan te zien die portretten" zegt Yvonne Vantorre, die er zichzelf nauwelijks in herkende. De foto's waren nodig want de Heistse vissersvrouwen werden in Weymouth in het bezit gesteld van een "immigration card", die fungeerde als voorlopig paspoort. Het ergste vonden de vrouwen echter dat ze gescheiden waren van het mansvolk. Maar ze zochten troost bij mekaar, of probeerden dat tenminste. Gilberte Beirens ziet in gedachten haar moeder Louise nog in een theaterzeteltje zitten, ontroostbaar wenend met haar hoofd voorover gesteund op de leuning van de volgende rij zetels. Ook Yvonne had Adrienne nog nooit zo bedroefd gezien. Normaal was haar oudste zuster een voorbeeld van sterkte in alle omstandigheden, nu leerde ze een kant kennen van haar die niemand ooit gezien of ook maar vermoed had. Yvonne noemde haar oudste zus altijd bij haar doopnaam Adrienne, en niet bij de lapnaam Louise, die Calus haar had toebedeeld. Voor de oorlog stond er elke dinsdag op de markt van Heist een standwerker die tot alle vrouwen die bij zijn kraam passeerden riep “Louise. Heb je niks nodig?” Calus begon vervolgens tegen zijn oudste zus Louise te zeggen. En spoedig zei heel de familie dat. Yvonne vergoelijkt de vernoeming met te zeggen “Ja vroeger had men vlug een lapnaam hoor”.

Gilberte begreep dat zij nu sterk moest zijn. Haar moeder zat als een hoopje zieligheid in een theaterstoel. Louise was altijd de sterkste van het hele gezin, van de hele familie geweest. Ze nam het met gemak op tegen elke man en deed als jong meisje ook het werk van een man. Vaak had Gilberte horen vertellen over de tijd toen haar moeder werkte aan de zeeverdediging. Kort na de eerste oorlog heide ze lange dagen palen voor de stenen strandhoofden. “Moeder stond naast de mannen aan ‘’t schalk’”, vertelt Gilberte. Dat is een primitieve palenslaander die op menskracht werkt. Een stel mannen en Louise trokken aan touwen een zware heiblok naar boven en sloegen zo in Heist de hoofdpalen diep in het zand van duin en strand. Het werk verliep op de maat die werd aangegeven door iemand die luid van één tot vier telde. Bij de aanleg van de stenen stranddijken werd die karwei destijds geklaard door Richard Utterwulghe. “ Dat was de man van tante Gabriëlle Beirens. In plaats van gewoon te tellen zong Richard echter steeds de cijfers”. Het zware trekwerk en ook het eindeloos vlechten van de smalle wiepenbundels rijshout tussen de hoofdpalen kon Louise moeiteloos aan. Zelfs de mannenpraat deerde haar niet in het minst. In tegendeel, “ze diende het mansvolk van antwoord zo rap als de blaren die waaien” weet Gilberte te vertellen. In de eerste oorlog zette ze zelfs de Duitsers op hun plaats, als ze een grote mond opzetten. Maar nu, wenend in het opvangcentrum, herkende Gilberte haar nauwelijks.

De vluchtelingen kregen in de Ritz in Weymouth onder meer soep geserveerd, gevolgd door overhoeks gesneden sandwiches met beleg en een soort "pasties". De vleespasteien waren de Heistenaars niet gewend. "Dat was vreemd voor ons en we mochten het niet graag. Maar da's pertang goed é" weet Yvonne Vantorre zich te herinneren. In de loop van de volgende maanden zouden ze vooral de Cornish pasties snel leren waarderen. Voor de kinderen was er ook snoep en zelfs speelgoed. Telkens de kleine Jacqueline Vantorre zich van haar brits oprichtte om even rond te kijken in de zaal dachten de Britten dat het kind iets nodig had. Omdat ze de vluchtelingen toch niet verstonden kwamen ze telkens aandraven met een beker warme melk. Op den duur zei haar moeder Paula Martony (Paula van Patjes) “blijf toch in godsnaam liggen, anders zijn ze daar weer met melk!” De verzorging van de 'refugees' in Weymouth gebeurde door vrijwilligers van de St. John Ambulance Brigade. Yvonne Vantorre en sommige anderen schaamden zich over het feit dat ze sloffen aanhadden. Hun bundels en valiezen met kleren en schoenen waren namelijk in het ruim van de schepen achtergebleven. Het verblijf in Weymouth was van zeer korte duur want de opvanghal moest weer klaargemaakt worden om andere vluchtelingen te ontvangen, die van over het Kanaal bleven toestromen. Het waren vooral Fransen die toen aan de Britse zuidkust arriveerden. De volgende dag werden de Heistse vrouwen en kinderen op transport gesteld. Weer verder weg van hun mansvolk, die aan boord van de vaartuigen waren gebleven.

NOG MEER VLUCHTELINGEN OP ENGELANDVAART

Een dag voor de vloot van Pol Mussche vanuit Dieppe in Engeland arriveerde was reeds het kleine konvooi van zijn broer Berten Mussche bij de Britse Zuidkust aanbeland. In de namiddag van maandag 20 mei werd de Heist 14 “Sterre der Zee” gepraaid door een Britse patrouillevaartuig. Joseph F. Vantorre, die stuurde, kreeg het bevel koers te zetten naar de haven van Southampton. ’s Avonds om 21u werd het anker geworpen in het zeegebied de Solent. Dat is de doorgang tussen het eiland Wight en het Engelse vasteland. ’s Morgens om 8u werden de Heistse vaartuigen de haven van Southampton binnengeloodst. “Langs de loskaaien lagen veel vrachtschepen met een Belgische vlag in de top. En er werd naar ons gezwaaid door de bemanningsleden. Pas rond 11u lagen we langs de kade en mochten we voet aan wal zetten. De vissers moesten echter aan boord blijven” herinnerde Raymond Gheselle zich.

Geflankeerd door Britse soldaten met bajonet op het geweer, werden de vissersvrouwen en hun kinderen vervolgens naar een ruime loods gebracht. “Daar werden wij onderzocht door een dokter en ontsmet met een spuitbus. De ontsmettingsstof werd in het haar en tussen de onderkledij gespoten. Daarna werden we op de trein gezet met bestemming Londen.”

De Britse Overheid trachtte vervolgens zoveel mogelijk te vermijden dat nog vaartuigen met Franse en Belgische vluchtelingen naar de haven van Southampton zouden gebracht worden. De Royal Navy kreeg instructies om de vissersschepen af te leiden naar meer westelijke havens. In de praktijk betekende dat veelal Poole, Weymouth en Dartmouth.


De Oostende 100 “Emiel”, het vaartuig van Emilius Nefors, met aan boord ook het gezin van Robert Nefors uit Blankenberge, was uit Dieppe rechtstreeks naar Brixham gevaren. Het was vroege ochtend toen ze er arriveerden. Te midden de bedrijvigheid van de plaatselijke vissers werd het Belgische vaartuig onmiddellijk geïnspecteerd door de Britse douane. Vervolgens kreeg de schipper opdracht om naar een opvanghaven te varen. Vermoedelijk was dit Weymouth, gezien de niet-varende vluchtelingen er werden opgevangen in een soort cinemazaal met theaterstoeltjes en britsen. “Omdat er onvoldoende dekens waren werden de gordijnen van het theater gebruikt om de kinderen toe te dekken” vertelde Roger Nefors later. Na enige tijd werd ook deze groep Vlaamse vluchteling overgebracht naar opvanggezinnen in Londen.