Geschiedenissen van Vlaamse vissers in de Tweede Wereldoorlog © ® a.j. beirens

zondag 10 mei 2009

HOOFDSTUK 1: AANLOOP NAAR WERELDOORLOG TWEE

VREES VOOR OORLOG

De jongen rende opgewekt door de gang van het Heistse redershuis in de Onderwijsstraat. Hij gleed speels met z'n rechterhand over de koele golven van de eindeloze zee en de vele schepen en boten die op de wand van de lange gang geschilderd waren. Dat mocht niet, ook niet met proper geschrobde handen... "Clara ziet het toch niet, en Metje is bezig met de vogels" overlegde hij bijna onbewust, toen z'n vingers over het reliëf van de boten streelden. Het was een fresco geschilderd door een zekere Van Hulle uit Brugge, die vol talent maar zonder werk bij de welgestelde reder Pol Mussche (Leopold Vantorre) was komen aankloppen, en tegen een prijsje bijna een hele winter aan het unieke kunstwerk had besteed. Het grootste kunstwerk dat Heist ooit gekend heeft! Maar de jongen zag in het zeelandschap niet de kunst maar enkel het avontuur. De zee, daar wilde hij later naar toe om te vissen, net zoals z'n vader.

"Metje, ik ben gaan spelen, é" galmde de kinderstem tot achter in het huis. Metje Mussche,
Valerie Octavie Viaene (63), riep nog “wees voorzichtig en blijf niet te lang weg”, maar haar kleinzoon Joseph Vantorre (bijna 13) trok de voordeur reeds achter zich dicht. Metje had net de kleine vogeljongen, die in een oude schoendoos zaten, te eten gegeven. Tegen haar man Pol Mussche (69), zei ze plagend "Die vortzakken van je vogels hebben weer eten gehad é. En binnen twee uren is 't weer gang". Het leek alsof ze schold, maar in feite was ze tevreden dat ze "die kleine knekertjes" kon grootkweken met een papje van brood, gemalen zaad en wat water. Het was Pol Mussche, reder en walkapitein, die als hobby kanaries en andere vogels kweekte in de volière van het achterkot, dat ze "het stal" noemden. Maar 't was nogal vaak Metje die zich over de jongen ontfermde...

Metje wreef de handen in de manier die haar eigen was, en zette zich in haar favoriete rieten zetel in de grote hoge veranda. Ongewild begon ze te mijmeren over de gevaarlijke tijd. Het gonsde in Heist van de oorlogsgeruchten. Ze hoopte dan ook dat hun schepen gauw weer binnen zouden zijn. De lentezon zorgde reeds voor een aangename temperatuur in de veranda, die met z'n vele groene planten de indruk gaf van een binnentuin. Binnenkort moeten we het zeildoek tegen het glazen dak ophangen" dacht ze "anders wordt het te warm en verbrandt al het groen". Maar Metje genoot van de warmte en trok zelfs de mouwen van haar donkergebloemde bloes wat lager over de handen, en de kraag wat hoger om de hals. Het was namelijk een bitter koude winter geweest, met lange weken ijs op de Lac van Heist. Het brood was ook weer duurder geworden, wikte ze. Ze betaalde nu al 2 fr.!

"We gaan hem beter voorlopig niet terug naar school zenden" kwam een zware stem uit de bijkeuken. Pol Mussche was er koffie aan het opgieten. Metje knikte instemmend, maar riep terug "In de zak, niet onder de zak, é, vader". Haar man had namelijk de gewoonte om het kokend water slechts een paar keer in de koffiezak te gieten, de rest ging onder de zak rechtstreeks in de grote koffiekan. Het zorgde voor snelle maar slappe koffie, en dat lustte Falletje niet. Falletje, of Falle, zo noemde de buitenwereld Metje Mussche. "Ge weet dat de kleinen liever niet in den Ibis blijft en hier in Heist naar school wil" zei Metje toen Pee Mussche met de koffie in de veranda kwam. En ze dacht zuchtend "ja, en dan zeker 's avonds en 's zondags naar de visserijschool". Dagonderwijs voor de vissers was er in die tijd niet. Clara (39), de tweede dochter, die niet getrouwd was, had inmiddels de kopjes voor de koffie klaargezet. Zij had Joseph een tijdje opgevangen toen hij als peuter van drie jaar compleet onverwacht bij hen was aanbeland. "Tijd genoeg om erover te klappen als de Rus binnen is" antwoordde Pee. Hij wist dat Metje liever had dat Joseph geen visser zou worden, zeker nu de laatste tijd steeds meer vaartuigen uit Heist en Oostende op mijnen liepen en met man en muis vergingen. Trouwens de jongen had al genoeg meegemaakt in z'n jonge leven.

De Rus, Victor Vantorre, was hun tweede zoon en vader van Joseph. Hij vaarde aan boord
van de Zeebrugge 5. Victor kreeg de bijnaam "Rus" omdat hij als jongen tijdens de Eerste
Wereldoorlog brood toestak aan Russische krijgsgevangenen die voor de Duitse pinhelmen dwangarbeid moesten verrichten bij de bouw van allerlei versterkingen in Heist en de grote batterij Wilhelm II in Knokke. Honderden Russen lagen 's nachts gelogeerd in het Hotel des Bains in Heist en in de Couronne in Knokke. Het waren jonge stoere soldaten met stevige laarzen en blinkende knopen aan hun grijsblauwe uniform. Hij zou het kleur van die uniformen vele jaren later in heel andere omstandigheden opnieuw ontmoeten, maar daar had de Rus toen niet het flauwste vermoeden van. Victor wist als jongen echter wel precies wanneer de Russen elke dag gelucht werden op de zeedijk. “Ze waren dul van de honger” herinnert Knokkenaar Theo Desmedt zich uit die tijd. Als jongen van twaalf liep Victor Vantorre op de dijk in Heist tussen de Russische soldaten om ze stukken brood te geven. De Duitse bewakers stonden het oogluikend toe. De uitgehongerde Russen zagen Victor al van ver komen en riepen iets van “ja goloden” (Я голоден) en zeer nadrukkelijk “kleb!! kleb!!” (хлеб). Alhoewel Victor tevoren nooit een woord Russisch gehoord, laat staan geleerd had, begreep hij wel dat ze riepen “ik heb honger” en “brood, brood!” Als hij ze dan een stuk brood toestak mompelden ze soms nog iets. Het klonk als “spasibo” (Спасибо). De Rus dacht dat het misschien wel dankjewel betekende. Meestal waren de krijgsgevangen echter te zeer bezig met hun homp brood om nog tijd te hebben voor bedankingen. Maar de dankbaarheid zag de Rus wel in hun ogen. Dat was voor hem genoeg. Metje Mussche riep Victor regelmatig ter verantwoording over het vele brood dat hij thuis verdonkeremaande. Ze zei "Maar Victor toch, we hebben zelf bijna niks". De Rus antwoordde echter: "Maar moeder toch, die venten hebben in 't geheel niks!" Later, in 1917, vaardigde de bezetter in de badplaats een verbod uit om “aan Russische gevangenen geschenken uit te delen, hun iets toe te roepen, toe te werpen of op gelijk welke wijze met hen in betrekking te komen”. Vanaf toen moest de Rus zeer stiekem te werk gaan. Het weggeven aan mensen die het nodig hadden had hij zeker van zijn vader. Pol Mussche zorgde ook vaak dat "een zootje vis" werd afgeleverd bij gezinnen die wat extra best konden gebruiken.

Metje dacht terug aan de verschrikking van de eerste oorlog, en ze voelde het, het zou niet lang meer duren of Duitse laarzen zouden weer door Heist marcheren en de baas spelen. Pee Mussche zette zich naast haar in de veranda en genoot van z'n koffie, maar nog meer van de dikke sigaar die hij daarna opstak. Zo zag hij er uit als het evenbeeld van Churchill. Hij zou later in Engeland menig Engelsman tweemaal doen omkijken...

DE VAARTUIGEN VAN POL MUSSCHE

De voorbije 20 jaar had Pol Mussche (Leopold Vantorre) een kleine rederij uit de grond
gestampt. Hij was altijd een doordouwer geweest, die wist wat hij wilde. Op het moment dat in Zeebrugge de eerste werken werden uitgevoerd ging hij zich als jongen aanbieden. Toen de voorman vroeg hoe oud hij was zei hij "over 13 maanden ben ik 14 jaar". Hij werd aangenomen. Vervolgens ging hij naar zee en schopte het op korte tijd tot stuurman. Pol Mussche vaarde jarenlang op de schepen van rederij Debra.

Henri Debra (1876-1950) was in Vlissingen geboren en belandde als jongeman in Heist. Hij woonde eerst in de Brouwersstraat, boven het café van Freins (Frans Vantorre) en begon snel vis te verhandelen in de winkel “A la crevette” op de hoek van de Kursaalstraat en de Vlamingstraat. Later werkte hij zich op tot reder en industrieel in de visserijbranche. Tussen 1908 en 1920 had Debra in Zeebrugge een tiental vissersvaartuigen gebouwd en in de vaart gebracht. In de Eerste Wereldoorlog waren twee van die schepen trouwens door Duitse U-boten tot zinken gebracht. Debra was ook bedrijvig in de Heistse politiek als lid van de Liberale partij. Hij schopte het tweemaal tot burgemeester in Heist; in 1921 en opnieuw in 1939.

Debra had zijn pakhuis langs de Viswegel in Zeebrugge, tegenwoordig de Kielbankstraat. Daar ging Pol Mussche in 1923 tegen zijn werkgever zeggen dat hij op zijn eigen ging beginnen. Hij was toen 52 en besloot in het grote avontuur te stappen omdat hij zag dat de toekomst lag in nieuwere modernere schepen. “Als het getij verloopt, moet men de bakens verzetten”, wist hij als goed visser. Het was het jaar waarin men in de kusthaven ook de eerste vismijn bouwde. Het werd een houten keet overdekt met golfplaten, die op de plaats stond waar later in 1948 ook de nieuwe naoorlogse vismijn zou gebouwd worden. “Ben je niet bang om schuld te maken om een vaartuig te leggen?” vroeg Henri Debra, die zijn beste stuurman niet graag zag vertrekken. “In ’t geheel niet” antwoordde Pol Mussche “’k ben al drie jaar achtereen de beste besommer in Zeebrugge. En ik heb zeker twee zoons die bij mij zullen varen”. Pol Mussche was al zo’n 20 jaar stuurman voor Henri Debra. Ook zijn oudste zoon Frans Vantorre (Calus) en zijn broer Berten Mussche hadden samen met hem voor Debra gewerkt, en deze helpen rijk worden. Dat herinnerde zich Jos Ackx uit Heist die in 1907 als jongetje van zes en een half jaar zijn eerste zeereis maakte aan boord van het vaartuig dat Pol Mussche voer. Later na het behalen van zijn brevet ging Jos Ackx mee als lavertje op de platbomer van “nonkel Guttepa” (August Vantorre).

Voor zijn eerste vaartuig, de Zeebrugge 34, had Pol Mussche geld geleend van Door Coornaert, een welgestelde boer. Lenen aan een boer in plaats van een bank was toen min of meer de regel. Theophiel Degroote zegt. “De boeren vroegen één frank meer van het honderd, maar de reders moesten geen verzekering afsluiten voor hun vaartuig, dat was toen nog niet verplicht. Maar als er dan een ongeluk gebeurde mocht men er een kruis over maken”. Het vaartuig van Pol Mussche kwam in 1924 in de vaart en droeg de naam Valerie Octavie. Falle, de vrouw van Pol Mussche heette namelijk voluit Valerie Octavie Viaene. Zij was afkomstig uit 't Zoekte in Knokke en was geboren op 26 augustus 1876. De Heistenaars waren in het begin zeer wantrouwig over het feit dat Pol Mussche met een vreemde getrouwd was, en dan nog wel iemand uit Knokke! Na verloop van tijd leerden ze Falle echter waarderen. Ze was weliswaar ongeletterd, want ze had thuis reeds als kind het hele huishouden moeten beredderen. Tijd en geld voor school was er niet. Haar moeder, Joanna Raes, en de oudere kinderen moesten namelijk gaan werken, nadat Falles vader, Leopold Viaene (1839-1877), die men Petrus noemde, in een boerenschuur werd doodgebliksemd minder dan een jaar na haar geboorte. Hij was pas 37 jaar toen hij stierf. Hij liet een weduwe en zeven kinderen achter.

Het was rond zes uur ’s avonds toen op donderdag 21 juni 1877 een zwaar onweer over Knokke trok. Een groepje landarbeiders ging schuilen in de schuur van pachter Bernard Gallens. Plots kwam de bliksem door een watergoot onder de schuurpoort naar binnen gevlamd, en schoot via dezelfde weg weer naar buiten. Binnen in de schuur had de bliksem het droge stro in een oogwenk in lichterlaaie gezet. De meeste dieren konden in veiligheid gebracht worden, maar twee van de mannen kwamen om het leven. Hun lichamen werden kort nadien in het smeulende puin teruggevonden. De ongelukkige slachtoffers waren de jonge paardenknecht Filip Cadelion en de werkman Petrus Viaene, Falletjes vader. Zijn vrouw, die 39 was, stond er alleen voor. Falles oudste zuster en broer, Stefanie en Richard waren 16 en 15 jaar oud en gingen in dienst. De andere kinderen Amelie, Donaas, Victorine en Rozalie, die tussen de tien en vier jaar waren, moesten voor de baby zorgen, tot ze groot genoeg waren om zelf te gaan werken.

Pol Mussches Zeebrugge 34 werd door iedereen “de sloepe” genoemd. Het vaartuig trok namelijk zeer goed op het Franse scheepstype dat “chaloupe” heette. Het had een scherp voorschip, een lage achtersteven en was makkelijker te hanteren dan veel andere scheepstypes. De bodem van de vissersboot bestond uit een gepiekte rondspant waardoor het met een grotere diepgang heel wat stabieler was dan de vroegere platbodems. Daardoor kon ook zwaarder vistuig over de zijde gezet worden. De bouw van dergelijke sloepen week echter af van haven tot haven en van scheepswerf tot scheepswerf. Vaak liet de reder tijdens de constructie nog wijzigingen aanbrengen. Ook Pee Mussche liet zijn sloepe op maat maken. Hij had namelijk jarenlang de goeie en slechte kwaliteiten van de andere vissersvaartuigen bekeken. Hij wist welk vaartuig goed met of tegen de wind zeilde, welke schuit het snelst kon spetteren en welk vaartuig zich het best gedroeg bij stormweer. Pol Mussches doel was een vissersschip met hoog rendement. Elke visdag, moest in zijn boekje ook een vangdag zijn.

Het tweede schip kocht Pol Mussche in 1928. De Zeebrugge 5, Yvonne Maurice, was een tweedehands vaartuig waarvan de kiel reeds in 1918 was gelegd, bij afloop van de Eerste Wereldoorlog dus. Het was op dat ogenblik het grootste vissersvaartuig in Zeebrugge. Twee schepen was geen luxe als men weet dat Metje en Pee tien kinderen hadden en alle jongens op zee hun kost verdienden. Ook sommigen van de aangetrouwde waren of werden visser.

CALUS

Frans Vantorre, die bij het begin van de oorlog 43 jaar was, werd door iedereen Calus genoemd. Hij stapte als oudste zoon al snel in de voetsporen van z'n vader Pol Mussche, en werd reder. In het begin van de jaren ’30 was Calus de eerste die startte met de bordenvisserij. Hij experimenteerde er rond 1932 mee aan boord van zijn eigen vaartuigje, de Heist 34. De garnaalvanger, die in 1927 was gebouwd, werd door hem vernoemd naar z'n oudste twee kinderen “René Mariette”. Bij de bordenvisserij wordt één net achter het vaartuig gesleept. Het net wordt opengehouden door twee grote visborden. Deze zijn zo gemaakt en aan de vislijnen bevestigd dat ze een zekere hoek vormen met de sleeprichting. Door de druk van het water worden de visborden naar buiten geduwd, waardoor het net opengehouden wordt. Een tijdlang werd op deze wijze ook op sprot gevist. De sprotvisserij liep echter al gauw op z’n einde wegens geringe vangsten. De Heistse visserij zocht de oorzaak in het wegvallen van de paaigronden door het afsluiten van de Zuiderzee (het huidige IJsselmeer).

Soms werpt de zee de vissers meer dan enkel zeebanket in de schoot. Dat gebeurde op 13 september 1938 toen het Zweedse vrachtschip “Nippon” ter hoogte van Blankenberge zinkend was. Het nog nieuwe schip, eigendom van de Zweedse Oost-Aziatische Compagnie uit Gotenburg, werd rond middernacht aangevaren door de Franse cargo “Aisne”. De Fransman was even tevoren ter hoogte van Nieuwpoort, trouwens ook reeds op het visservaartuig Oostende 204 “Madeleine-Hubertine” gebotst. De Nederlandse sleepboot “Goliath” uit Vlissingen slaagde erin een aantal opvarenden van de “Nippon” van boord te halen, waaronder de vrouw van de kapitein. De Zeebrugge 29 “Irène-Rosette” van reder Louis Van Dierendonck redde twintig opvarenden en bracht ze in Zeebrugge aan de wal. De “Nippon”, met een zeer gevarieerde cargo aan boord, zonk niet helemaal weg maar bleef op een zandbank steken. De vissers zagen het als een geschenk van boven. In de dagen en weken die volgden voeren Heistse, Zeebrugse en Blankenbergse vaartuigen, als het weer het toeliet, bij laagwater op strooptocht naar het wrak. Vooral de kleinere vaartuigen konden makkelijk langszij komen. Dat betekende een meevaller voor Calus. Hij liet de vis waar ze was en trok op porseleinvangst. In het ruim van de “Nippon” lag naast balen wol, hout en zware moto’s ook een toplading die bestond uit honderden koffie- en vooral theeserviezen in extra dun Japans porselein. Bij de Musschen pronkte dan ook al snel duur Japans porselein in de kast. De rest verkocht men. Na maanden strooptocht kwam ook de werkelijke lading aan het licht: oorlogsmaterieel voor Hitler. Tegen die tijd was ook het gerecht in actie gekomen en volgden huiszoekingen bij heel wat vissers. Volgens de wet op de strandvonderij hadden de vissers alle goederen die ze meebrachten van het wrak moeten aangeven aan de strandvonder. In Heist was dat de burgemeester, op dat moment Felix Demyttenaere. Uiteraard gebeurde dat niet, want de vissers gingen er van uit dat alles wat van zee kwam hen toebehoorde en niet de Belgische staat. Aldus waren de jaren tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog vaak moeilijke maar soms ook avontuurlijke tijden geweest voor de Musschen. Door te investeren in nieuwe schepen en middelen, en met af en toe een meevaller, hadden ze echter toch vrij goed hun brood verdiend.

DE HEISTSE VISSERIJ

De Heistse visserij had trouwens de voorbije duizend jaar meer slechte tijden dan goede
meegemaakt. Gedurende vele jaren werden de netten soms helemaal niet uitgegooid. De
Oostenrijkse tijd bracht verbetering omdat de import van met name haring verboden werd en het eigen product dus beter aan bod kwam. De Heistse gemeenteraad omschreef de vissers in de 19de eeuw trouwens nog als "zeedrifters", en dat terwijl één van de Heistse burgemeesters, Simon Schoutteeten (burg. 1829-1854), destijds zelf een vaartuig had! In 1827 waren er in Heist 113 gezinnen. Daarvan waren er 31 vissersfamilies en 11 landbouwgezinnen. Onder de vissers vinden we een aantal familienamen, waarvan sommige afstammelingen ook nu nog in de visserij bedrijvig zijn: Franciscus De Groote, Pieter Gheselle, Joseph Devoogt, Philippe Vandierendonck, Joannes Vlietinck, André Brouckaert, Domenicus Savels, Joannes Vantorre, Nicodeum Neyts, Pieter Vantorre, e.a.

Pas na de onafhankelijkheid kwam de visserijsector in Heist geleidelijk tot een grotere bloei. Lang voor Zeebrugge een vissershaven had werd in Heist door de vissers met kleine houten schepen vanaf het strand in zee gestoken. De Heistse visserssloepen werden bij hoog tij op het strand geleid en bij laag tij lagen zij droog. Om het stranden te vergemakkelijken hadden de visserssloepen een brede, platte bodem. Een Heistse visserssloep was gemiddeld 10,30 meter lang, 4 meter breed en 2 meter diep. Met deze primitieve vaartuigen bleef men maximum 36 uur op zee. Er werd op verscheidene diepten gevist. De visgronden, die “leggers” genoemd werden, lagen echter nooit lager dan 40 vaam (circa 73m) diep. In onze wateren kreeg men destijds vooral pladijs, rog, tong, schar, wijting, pieterman, schelvis, tarbot en griet in de netten. Op kleine schaal en op bepaalde tijdstippen werd ook haring en sprot gevangen.

Maar omdat de stenen dijk op het Heistse strand tussen 1855 en 1870 werd verlengd, ondervonden de vissers steeds meer moeite om met hun sloepen te stranden. Tijdens het zomerseizoen werd een deel van het strand voorbehouden voor de eerste badgasten. Ook hadden de vaartuigen op het strand teveel te lijden van de elementen. Op 1 en 2 december 1867 woedde een dermate zware storm aan onze Oostkust dat de Heistse vissersvloot zwaar werd toegetakeld. “Talryke visschersschuiten werden verbryzeld. Geheel het strand is bedekt met koorden, netten, planken en allerlei gerief. Het is schrikkelyk en aendoenlyk om aenschouwen hoe de gansche bevolking op het strand huilend en wanhopend, heen en weer loopt. Dit tempeest heeft veel huisgezinnen in de grootste armoede gedompeld”. Dat werd destijds genoteerd in de “Provinciale Almanak van West-Vlaanderen”. Tijdens dezelfde storm werd ook het Noorse koffschip “Staren” op het strand van Knokke geworpen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Heistenaren vier jaar later zeer sterk aandringen om een schuilhaven te bouwen. Om de ellende van de Heistse vissers te helpen lenigen gaf “La Réunion Musicale de Bruges” een concert in de stadshallen. Ook de bekende Franse schrijver Victor Hugo was diep getroffen door het leed van de vissers. Op de première van zijn romantisch drama “Ruy Blas” in Brussel stond hij zijn auteursgage af aan de Heistse getroffenen.

Vanaf 1870 werd ook de garnaalvisserij belangrijk voor de Heistse vissers. Dat moest wel, want rond die tijd werd steeds meer gewone vis ingevoerd uit het buitenland, zodat de prijzen kelderden. Het was Anselmus Vantorre die als eerste een schuit aanpaste om er garnaal mee te vangen. Yvonne Vantorre (Yvonne van Pol Mussche) herinnert zich deze naam nog uit de verhalen van Pee Mussche. Alhoewel het niet zeker is, bestaat een sterk vermoeden dat de bijnaam Mussche, die vroeger als Mus werd uitgesproken, teruggaat op de tweede helft van de voornaam Anselmus. Een bijnaam was broodnodig in Heist want in die tijd droeg zowat de helft van de inwoners de naam Vantorre of Van Torre. In dezelfde straat waren er soms wel 5 mensen met dezelfde voor- en achternaam. Zonder bijnaam zou complete chaos heersen.

In die begintijd van de Heistse garnaalvisserij werden de garnalen aan de wal gespoeld, gezeefd en gekookt. Enige tijd later gebeurde dat koken echter reeds in een speciale "does" op het dek, binnen het uur na de vangst. Daarna werd het zeebanket zo snel mogelijk weer afgekoeld. Op die manier zorgde men ervoor dat de Noordzeedelicatesse niets van haar smaak moest inboeten. Zo kregen de garnalen ook hun bekende bruinroze kleur en gekromde vorm. De Heistse kookmethode voor de grijze Noordzeegarnaal zorgde ervoor dat deze lekkernij al snel op het menu stond in de belangrijkste Parijse restaurants...
De druk op de Heistse visserij bleef echter zeer groot vanwege de import van grote hoeveelheden vis. Tegen het einde van de negentiende eeuw ging de visserij fors achteruit, waardoor de toestand van de Heistse vissersgezinnen nog erbarmelijker werd. In 1887 brak aan onze kust dan ook de fameuze vissersopstand los. De vissers verzetten zich met hand en tand tegen het lossen van goedkope vis uit Engeland. De strijd was moeilijk voor de toen meestal nog ongeletterde vissers. Het feit dat de vissers niet konden lezen zorgde er verder voor dat ze hun eigen visbennen niet herkenden aan een naam of nummer, maar aan de typische eigen manier waarbij voor elk vaartuig witte wissen in de manden gevlochten werden om ze te markeren. In 1878 bestonden er in Heist 28 verschillend gemerkte visbennen.

Omdat vanaf het Heistse strand van wal werd gestoken hadden de vaartuigen destijds een H-registratienummer. In 1907 voeren liefst 66 vissersschepen met een Heist-registratie. In 1906 was ondertussen in Zeebrugge een schuilhaven voor de vissers in gebruik genomen. Drie jaar later werd in een houten loods de eerste vismijn ingericht. Voor het gros van de schepen naar Zeebrugge verlegde waren er in 1920 in Heist nog 246 vissershuisgezinnen met 347 varende vissers. Tot kort na de Eerste Wereldoorlog voeren de meeste vissersvaartuigen nog met zeilen. Maar rond 1930 hadden praktisch alle vissersschepen een motor. Dat stelde de vissers niet alleen in staat om meer zeedagen te presteren, maar een lier die met de motor verbonden was maakte het veel makkelijker om de netten binnen boord te hijsen. Nu de schepen niet meer moesten op het strand getrokken worden verdwenen ook de platte bodems en werden grotere vaartuigen gelegd met een kiel, en een betere stabiliteit.

DE "PHONEY WAR"

Reeds maanden voor Duitsland ons land binnenviel, in mei 1940, moesten de Vlaamse vissers op hun hoede zijn voor drijvende mijnen, die overal in de buurt van havens en drukke scheepsroutes een gevaar vormden. Deze zeemijnen, waarvan sommige ook magnetisch, werden zowel door de Duitsers als door de Britten in zee gedropt. Ze lagen in ondiep water op de bodem of waren verankerd. In de periode tussen de Britse oorlogsverklaring op 3 september 1939 en 10 mei 1940 werden 7 Vlaamse vissersvaartuigen door zeemijnen of andere oorlogsdaden gezonken. Daarbij verloren 25 vissers het leven, waaronder 5 uit Heist. Onder de vaartuigen de Heist 58 (Santa Godelieva), de Heist 85 en de Zeebrugge 47 (Yollande Marguerite). Dit laatste schip werd door een vliegtuig zwaar beschoten en mogelijk gebombardeerd. Dat gebeurde in hetzelfde gebied waarin tevoren ook reeds Vlaamse vaartuigen onder vuur waren genomen door Franse vliegtuigen ! Later werden wrakstukken van de Z 47 opgevist. Bij dit oorlogsdrama vond onder meer Pieter Vroome de dood, hij was amper 20 jaar en de kostwinner voor zijn reeds bejaarde ouders Wardje Vroome en Alice Paeme, die in de Ronde te Zeebrugge woonden. Nadien verloor het echtpaar ook nog hun enig ander kind Mariette. Zij kwam samen met haar man om tijdens een bombardement in Duitsland...

Het in die maanden net voor de Duitse inval dat het grote risico de reders ertoe noopte zich te verenigen en beter te verzekeren. Leopold Vantorre (Pol Mussche) was in 1940 één van de mensen die samen met broer Robert Vantorre en August Van Heetvelde, Karel Giese en nog zes andere reders uit Heist, Zeebrugge, Blankenberge en Oostende het voortouw nam voor de oprichting van een coöperatieve. De maatschappij zou de vaartuigen verzekeren en tevens bemiddelen bij de aan- en verkoop van vissersvaartuigen. Dit laatste moest meteen ook een halt toeroepen aan allerlei oneerlijke praktijken die zich op dat vlak de voorbije jaren hadden voorgedaan. Uit deze coöperatieve ontstond later de “Samenwerkende Maatschappij Hulp in Nood” met hoofdzetel in Oostende onder leiding van Pros Vandenberghe en een agentschap in de Bondgenotenlaan in Heist. Op een gegeven moment verzekerde de vennootschap circa zestig procent van de Vlaamse vissersvloot.

Door het steeds groeiende gevaar van de zeemijnen werd echter na enige tijd door veel van onze vissers 's nachts niet meer uitgevaren. Het bevissen van een aantal visgronden en
haringbanken was door de mijnen zo goed als onmogelijk gemaakt. Het was de tijd van de
zogeheten "phoney war", een Amerikaanse uitdrukking die op den duur overal ingang vond. De Britten hadden het eerder over de "Bore War" (een woordspeling op de "Boer War" in Zuid-Afrika) of "the funny war" en "the strangest of wars". Deze schijnoorlog werd door de Fransen "drôle de guerre" en door de Duitsers "Sitzkrieg" genoemd. Dat zou echter spoedig in "Blitzkrieg" veranderen!

MOBILISATIE

De algehele mobilisatie werd in ons land afgekondigd in augustus 1939 toen Hitler Polen
bedreigde. Eigenlijk was een geleidelijke mobilisatie reeds in 1938 begonnen. De Musschen in Heist maakten er de komende weken en maanden kennis mee omdat ook een aantal van hen onder de wapens geroepen werden. Leon Decorte (beenhouwer Leon Kaas), die met Lisette Vantorre getrouwd was, kwam op een dag rond 6u in de ochtend met een paar bonzen op de deur afscheid nemen van de familie in de Noordstraat. Gilberte Beirens (Gilberte van Louise van Pol Mussche) herinnert zich het angstwekkende gebons in de vroege morgen als het moment waarop voor haar de Tweede Wereldoorlog begon. Ook Willy Demey, de man van Yvonne Vantorre, die fabrieksarbeider in Zeebrugge was, moest onder de wapens. Hetzelfde lot was elektricien Albert Van Welden beschoren, die met Marie Vantorre (Marie van Pol Mussche) getrouwd was. Hij kwam bij het paardenvolk terecht. Uiteindelijk leefden in ons land toen zo'n 600.000 mensen gedurende geruime tijd op oorlogsvoet. Toch troffen de Musschen geen noemenswaardige voorbereidingen voor een eventuele vlucht. Men vertrouwde erop dan de geallieerden Hitler wel zouden aankunnen. Dat was natuurlijk bijzonder fout gerekend.