Geschiedenissen van Vlaamse vissers in de Tweede Wereldoorlog © ® a.j. beirens

zondag 10 mei 2009

HOOFDSTUK 3: SCHUILEN IN FRANSE HAVENS

OP NAAR FRANSE WATEREN

Onder de omstandigheden verliep de reis van de Musschen voorspoedig. Onderweg naar Frankrijk werd door de bemanning van de schepen wel massaal braaksel gekuist afkomstig van de opvarenden zonder zeebenen. Op een gegeven moment moesten de zeezieken aan boord van de Zeebrugge 5 overgeven in een grote kolenschop. Berten ging er mee rond. Er was benedendeks niks anders meer beschikbaar. Een aantal keren werd door de zieken ook tegen de zwarte mantel van Louise aangebraakt. Ze moest haar jas verschillende keren met wat vers water weer schoonmaken. Daarna deed ze hem weer aan, alsof de zware mantel ook bescherming zou bieden bij een eventuele aanval.

Ook aan boord van de Z34, de sloepe, lagen verschillende opvarenden geveld door zeeziekte. Op een gegeven moment was nauwelijks nog iemand van de vrouwen in staat om te zorgen voor de kleine kinderen. De kleine Jeanine Vantorre (dochtertje van Leon van Pol Mussche en Angèle) riep dan ook vertwijfeld tegen een van de bemanningsleden "Nonkel Camiel, maak eens m'n pap klaar op 't gasvuur!" Zeeziek was het kind alvast niet, ze liep overal rond en haar eetlust was door de zeereis nog aangescherpt. Camiel Vantorre was de jongste zoon van Pol Mussche en de favoriete nonkel van velen uit het Musschennest. Jeanine, met een papieren hoedje op haar hoofd, bleef de hele reis voor extra opwinding zorgen door als een hazewind over dek van het slingerende vaartuig te sprinten. De vrouwen die haar achternazaten slaagden er echter niet in om rechtop te blijven en moesten hun jacht op handen en knieën voortzetten. Paula, Camiels vrouw, had bijzonder zwaar te lijden van het schommelen van het vaartuig. Het was dan ook meestal Lisette Vantorre die zich over de kleine Jacqueline ontfermde. “Lisette had zich in de beschutting van de reddingsboot gezet, die op z’n zij op dek lag vastgesjord. In de ene arm hield ze haar zoontje Germain tegen zich aangedrukt, en in de andere arm mij” herinnert zich Jacqueline Vantorre. “Aan boord voelde ik me steeds beter en ik begon meer en meer te eten.” Op het kleinste vaartuig uit de Musschenvloot, de Heist 34, trok de piepjonge Hilda Vantorre (7) in de brug de wacht op met haar vader Calus, die het schip voer. Ze bleef liever niet beneden in het roef want daar lagen de zeezieken, en zij had helemaal geen last van het gesteiger van het vaartuigje.

Duinkerke werd door de vluchtende schepen niet aangedaan. De stad stond in brand en de Duitsers hadden er vanaf 17 mei ook magnetische mijnen gedropt. Dat gebeurde ook voor Calais, Dieppe, Boulogne en Le Havre, maar dat wisten de Vlaamse vissers niet. Pee Mussche besloot om door te zetten naar Calais. Het was een haven waar Frans Vantorre (Calus) goed bekend was. Hij markte er zeer regelmatig. Het leverde hem trouwens ook zijn lapnaam op. Kales, of Calus op z'n Heists, is namelijk de oorspronkelijke Vlaamse naam van Calais. Een paar uur later, bij het binnenlopen van die Noordfranse haven, stond Victor Vantorre ("de Rus") aan dek van de Zeebrugge 5 op de uitkijk. Toen Louise eveneens boven op dek kwam merkte ze op dat de Duitse vliegtuigen "ook reeds in Calais geweest" waren. "Geweest, geweest!", zei Victor zelfzeker tegen z'n oudste zus, "maar neen toch, Louise, da's nog van den eersten oorlog". Maar Louise wist wel beter, want ze zag de matrassen nog door de vensters van de gebombardeerde huizen hangen. Ook aan boord van de Heist 34 werd het stil toen ze Calais binnenliepen en de lange rij verwoeste huizen zagen, herinnert Hilda Vantorre zich. Wat de Heistse vluchtelingen niet wisten was dat op die 20ste mei het vierde Duitse leger 's avonds reeds doorbrak tot de monding van de Somme en Abbeville veroverde. Het geallieerde front was daardoor in twee stukken gesneden. De komende dagen zouden de Duitsers de tang dichtknijpen. Britten en andere geallieerden kwamen bijgevolg op de stranden van De Panne en Duinkerke vast te zitten.
Toen de drie Musschenvaartuigen in Calais afgemeerd lagen, zagen ze een man uit Heist met een fiets de kade oprijden en van uitputting neervallen. Berten en de Rus gingen de man, die bloed spuwde, helpen en brachten hem met z'n fiets aan boord van de Zeebrugge 5. In horten en stoten vertelde de man dat hij uit dienst weer thuisgekomen was en hoorde dat zijn vrouw aan boord van het vaartuig van haar familie naar Frankrijk gevlucht was. Hij had in Heist een nieuwe fiets gekocht en was in één stuk tot in Calais gereden. Toen de man ietwat rustiger begon adem te halen gaf Berten hem wat te drinken en gaf hem stukjes soldatenbeschuit te eten. "Als hij het niet haalt" zei de Rus "dan is die fiets van mij, want ik heb hem het eerst gezien". "Geen sprak van" repliceerde Berten "ik ben stuurman aan boord, dus behoort hij mij toe". Ze wisten echter allebei dat ze maar aan het gekscheren waren en deden hun uiterste best om de man er weer bovenop te helpen.

's Anderendaags vertrok de Musschenvloot weer uit Calais en er werd opgestoomd naar Dieppe, dat 125 km verderop lag. Deze thuishaven van de beroemde zeevaarder Jehan Ango werd vanaf 1936 ook de badplaats die de gewone Parijzenaars leerden kennen en waarderen. Toen voerden onze zuiderburen namelijk de "congé payé" in. Tevoren, in meer vreedzame tijden, waren ook reeds heel wat illustere figuren grage bezoekers van Dieppe. De componist Camille Saint-Saëns kwam er inspiratie opdoen en ook de schrijver Marcel Proust. De omstreden Britse auteur Oscar Wilde bracht er zijn wittebroodsweken door. Alexandre Dumas, de man van de “Drie Musketiers”, sleet zijn laatste levensdagen in Dieppe. Destijds hielden zelfs Napoleon Bonaparte en later Napoleon III vakantie in de bekende badplaats. En ook de impressionist Camille Pissaro (1830–1903) schilderde er amper een jaar voor zijn dood een hele zomer lang. Het is trouwens dezelfde Pissaro die in 1894 voor een tijdje naar Knokke was gevlucht bij het uitbreken van de anarchistenjacht in Parijs. “Un petit trou neuf pour moi et gentil pour le peintre” noemde hij Knokke. Hij verbleef van juli tot september in het Hotel de Bruges en schilderde Knokke dorp met de kerktoren en ook, zoals hij in een brief schreef, “des moulins, des toits rouges, des dunes ". Toen later in Frankrijk de rust was teruggekeerd zette hij in Dieppe de haven op doek precies op de plaats naast de Pont Ango waar de Musschenvaartuigen straks uiteindelijk zouden afmeren.

Tijdens het spetteren van de Musschenschepen naar Dieppe bleef het mooie weer aanhouden, waarvoor de Heistse vluchtelingen dankbaar waren. Maar ook voor de vijand was het mooie weer meegenomen. Tijdens de tocht passeerden de Heistse vaartuigen op enige afstand voorbij de monding van de Somme. Tot daar was de vijand reeds doorgedrongen, maar dat wist men aan boord niet. De opvarenden, die geen vissers waren, hadden ondertussen ook reeds kennis gemaakt met de "puzzy", een emmertje aan een lang touw. Aan boord van de vissersvaartuigen was er in die tijd namelijk geen toilet. Iedereen deed z'n behoefte op een emmertje, dat bij middel van het lange touw in zee gedumpt werd. Daarna werd het emmertje vol zeewater weer bovengehaald en uitgespoeld. Voor de preutsen onder de vluchtelingen was het wel even wennen. Tijdens de tocht bleven de drie vaartuigen gespaard van beschietingen door Duitse vliegtuigen, iets wat heel wat andere schepen wel te verduren kregen.

Onder meer werd de Loodsboot 6 uit Zeebrugge voor de Franse kust opgemerkt door Duitse vliegtuigen. Aan boord de bijna 11-jarige Roger Nefors, zijn ouders, oudste zus Jeanine en jongere broer René. “Ik was zeeziek en lag boven op dek, toegedekt met een overjas, toen we werden beschoten. Ik werd niet geraakt, maar later zagen we dat er drie kogelgaten in de jas zaten!” vertelt Roger Nefors. Hij herinnert zich ook dat ze in Boulogne twee watervliegtuigen in de lucht zagen vliegen. Vermoedelijk waren de toestellen op magnetische mijnen gevaren. Besloten werd om onverwijld door te zetten naar Dieppe. Die haven was eerder in een regeringsmededeling op de Belgische radio aangemerkt als de meest veilige Franse haven waar landgenoten het best konden verzamelen. Tijdens de vaart naar Dieppe werd de Zeebrugse loodsboot nog gepasseerd door de Oostendse vaartuigen O 126 en de O 502 (?). In de haven waren zowel Engelse als Franse soldaten present. Rond de middag was er al meteen een Duitse luchtaanval op de stad en de haven. Mensen schuilden in de krijtrotsen. “Bij het bombardement werd een bankfiliaal getroffen en de biljetten dwarrelden door de lucht. Velen hebben toen zo’n biljetten als souvenir meegenomen” vertelt Roger Nefors. Omdat de Loodsboot een metalen vaartuig was, werd het raadzaam geacht om vanwege de vele magnetische mijnen niet verder te varen. Een aantal loodsen bleef zo in Dieppe steken. De familie Nefors stapte in de Franse haven echter over op de O 100 “Emiel”, het vaartuig van grootvader Emilius Nefors; het honderdste vaartuig in Oostende. De koning was er peter van. Na de overstap op de “Emiel” ging het snel weer het zeegat uit op weg naar de Engelse kust.

ZWARTSTE DAG UIT DE VISSERIJGESCHIEDENIS

Bij het binnenlopen van Dieppe riep de man met de fiets, die de Musschen in Calais hadden opgepikt, "Daar, langszij, het vaartuig waar m'n vrouw op zit". Een onvoorstelbaar toeval. De man en zijn fiets werden overgezet op het andere vaartuig. Gilberte zag het gebeuren, maar heeft nooit de naam van de man geweten. Eens binnen in de haven wikte Pee Mussche (Leopold Vantorre) hoofdschuddend de toestand. "We liggen hier niet goed" hoorde Gilberte hem bij herhaling zeggen, meer tegen zichzelf dan tegen de opvarenden. De binnenhaven van Dieppe boezemde Pee namelijk grote vrees in. Hij had op de kaai gehoord dat Dieppe sedert de zeventiende mei al een paar keer gebombardeerd was. Met de mogelijkheid van luchtaanvallen meende Pol Mussche dat het te gevaarlijk was om in het zogeheten Bassin Duquesne achter de sasdeuren te blijven, omdat men in de binnenhaven eigenlijk gevangen zat. Daar lagen trouwens ook veel andere vaartuigen, van klein tot groot. Een perfect doelwit. Hij besloot dan ook om van zohaast er mogelijkheid was te versassen en in de buitenhaven te wachten. Het wachten duurde lang omdat de brug tussen de twee havendelen voortdurend gebruikt werd voor militair verkeer.

De dagen tevoren hadden de Fransen trouwens geweigerd om de Belgische schepen in de binnenhaven weer buiten te laten. Het havenbestuur volgde orders uit Parijs volgens dewelke alle commerciële trafiek in de haven verboden was. En er was nog een probleem. Volgens sommige historische bronnen hadden de bedieners van de brug namelijk de plaat gepoetst, en moest deze nu gedraaid worden door mensen die dat helemaal niet gewend waren. Ten einde raad beukte schipper Cloet van de Oostende 204 de maandag kort voor de middag (20 mei) de sasdeuren van de binnenhaven, die een paar centimeter openstonden, verder open totdat de ingesloten vaartuigen konden vluchten. “Sommige Vlaamse vaartuigen lagen er al sedert de elfde mei” vertelde later Camiel Beernaert, motorist van de Heist 81 “Madeleine-Camiel”. Het vissersschip was eigendom van zijn ouders Anselmus Beernaert en Maria Vandierendonck en werd gevoerd door Rafaël Legein. Net zoals de Heist 81 zetten de meeste bevrijde vaartuigen die maandag middag toen koers naar het zuiden met bestemming Fécamp, dat ruim 60 km verderop ligt.

Inmiddels arriveerden nog steeds Vlaamse vissersvaartuigen in Dieppe. Toen het militair verkeer de dinsdag middag wat afnam slaagden de Musschen er toch in hun schepen eindelijk te verleggen naar de Avant Port. Onmiddellijk voorbij de draaibrug (inmiddels een ophaalbrug) vond Pol Mussche met zijn vaartuigen plaats langs het kleine stukje dwarskaai dat naar de Quai Henri IV loopt. Het is de plaats waar tegenwoordig op de kade de Toeristische Dienst een onderkomen heeft. Voor wat er de komende uren zou gebeuren was uitgerekend dié ankerplaats toevallig het veiligste stukje haven in heel Dieppe. Daarbij kwam nog dat men voorbij het sas naar buiten kon varen wanneer men wilde, tenminste als het geen eb was. In afwachting van hoog water ging Pee Mussche palaveren met drie Belgische loodsen die in Dieppe gestrand waren. Hij sloot met hen een deal om tegen een bepaalde vergoeding de oversteek naar Engeland te beloodsen.

Omdat het vrij rustig was bracht men ook Achiel, de gehandicapte zoon van Leon Vantorre boven op de kade. Met een lijntje liet men hem vissen in de haven. Dat vond hij een heel stuk leuker dan benedendeks blijven, waar niks te beleven viel. In de loop van de namiddag, tijdens het wachten op het rijzend tij, ging zowat de helft van het mansvolk de stad in. Ook Berten en z'n schoonzusters Yvonne en Marie gingen extra etensvoorraad inslaan in de winkels van Dieppe. De rest van het vrouwvolk en de kinderen bleven aan boord. Onder meer soepgroenten en boter moesten gehaald worden, want Louise, die kokkin was, ging koken om de gemoederen wat op te vijzelen. “Berten had van Pee Mussche Belgisch geld gekregen om de boodschappen te doen. Omdat er al een paar dagen zoveel vaartuigen uit Zeebrugge en Oostende binnenlagen aanvaardde men in de Franse winkels het Belgische geld. We moesten dus niet naar de bank,” herinnert Yvonne zich. Volgens "Les Cahiers anecdotiques de la Banque de France" begonnen de banken zich echter zorgen te maken over het aanvaarden van de Belgische munt. Een dag later zouden ze de Britse consul in Boulogne trouwens vragen om in Londen na te gaan of men daar nog Belgisch geld zou kunnen uitwisselen.

Om 16u precies, toen nog niet alle Musschen terug waren uit het winkelcentrum van Dieppe, zette de Luftwaffe plots een bombardement in op de stad. De aanvallers kwamen onverwacht uit de zon tevoorschijn boven de Bassin Duquesne. Leon Vantorre, ondanks zijn zwaar omzwachelde voet als gevolg van een vroeger ongeval aan boord, gritste als de weerlicht zijn zoon Achiel van de kade af, en bracht hem naar de relatieve veiligheid benedendeks. Ook de kleine Jacqueline Vantorre werd vliegensvlug van het dek van de sloepe geplukt “en ondersteboven” door het mangat aan de helpende handen van haar vader Camiel in het vaartuig doorgegeven. Gilberte Beirens trotseerde echter het gevaar. Ze zag een deel van de aanval van op dek. Voor de rest schuilde ze in de stuurhut. Gilberte herinnert zich dat de vliegtuigen de bommen met vier stuks per keer op het havengebied lieten neerkomen. Het toen bedeesde meisje van amper negen jaar oud, zei niks, zag alles, en sloeg al het gebeuren op in haar geheugen om nooit meer te vergeten. Uit de archieven blijkt dat de aanval werd uitgevoerd door zeven Duitse stuka's. Vooral ook de binnenhaven, de Bassin Duquesne, waar de Musschenvloot eerst gelegen had, werd zwaar gebombardeerd. De "Brighton" een opgevorderde voormalige Britse pakketboot van de lijn van Dieppe naar Brighton, die dienst deed als hospitaalschip voor het Rode Kruis, werd er door de Duitsers in de grond geboord. Het schip, dat klaarlag om een duizendtal gekwetsten over te brengen naar Engeland, vloog in brand en zonk in de haven. Ook de paddlesteamer "Maid of Kent" van Southern Railway werd die namiddag gekelderd in Dieppe. Yvonne Vantorre herinnert zich dat op een gegeven moment de lange bommen op amper plafondhoogte boven hun hoofden voorbijraasden. Ze kon de structuur van de bommen van de punt tot de ronde bij de staartvinnen duidelijk zien. Het was toen dinsdag de 21ste mei.

Naast de Musschen en andere Heistenaars waren ook veel Oostendse vaartuigen in Dieppe gearriveerd. Ook de Heist 42 van Theophiel De Groote was de namiddag tevoren deze allesbehalve veilige Franse haven binnengevaren. Hij was een paar uur voor het bombardement echter alweer uitgevaren. Een zekere Marie Van Torre uit Heist, net 14, was eveneens aan boord van een vissersvaartuig in Dieppe aanbeland. Zij weet te vertellen dat ze er een paar nachten lang met honderden anderen in diepe grotten schuilde. Enkel de schippers van de vaartuigen bleven 's nachts aan boord. Toen ze uiteindelijk konden wegvaren deed ze een "kasserol" over haar hoofd om zich te beschermen tegen kogels en shrapnel.

In totaal bevonden zich in die dagen zo'n 3.000 landgenoten in Dieppe. Sommige waren aan boord van de schepen gearriveerd, anderen met bussen, privé auto’s en een handvol ook met de trein. In het binnendok, waar nog zo'n 25 vaartuigen lagen, lieten bij de aanval 42 Oostendenaars het leven, vooral aan boord van de Oostende 309 van de rederij Seghers. Ook de Oostende 237 van de rederij Vieren werd door een bom getroffen. In de brandende binnenhaven dreven vele tientallen lijken van militairen, hospitaalpatiënten, vissers en andere vluchtelingen op het water... Het Beheer van het Zeewezen verklaarde in juli 1940 in Londen dat bij het bombardement in Dieppe zes Oostendse vissersvaartuigen volledig vernield werden. Zeven Oostendse schepen hebben na de aanval om allerlei redenen de oversteek niet gemaakt en werden later nog in de haven van Dieppe opgemerkt. Volgens de bekende Oostendse visserijonderwijzer en uitgever van "Het Visscherijblad" Pros Vandenberghe (1907-1984) nam de plaatselijke overheid in Dieppe na de luchtaanval van de 21ste mei de vlucht. Niemand bekommerde zich om de gekwetsten, de doden en de schepen die in de haven waren ingesloten. De lichamen uit het havengebied werden naar een ziekenhuis afgevoerd. Een dokter schrok wel even toen hij tussen de doden ook een levende man aantrof die straalbezopen was. Het was een Oostendse visser die van schrik tijdens het bombardement een stuk in zijn kraag gedronken had.
Na de Duitse luchtaanval moest gewacht worden op de terugkeer van het mansvolk. Sommigen, waaronder Charles Beirens, waren door de bewoners van de visserswijk Le Pollet voor de veiligheid in een "abri" in de rotsen binnengetrokken tijdens het bombardement van de stuka’s. Hij was voor zover bekend de laatste om weer aan boord te komen. "Da's enen die we kwijt zijn" prevelde z'n moeder Louise al, maar toen kwam hij er plots toch aangelopen. De Fransen hadden namelijk niemand uit het schuiloord gelaten tot alles weer veilig was. Een kleine honderd van de armste haringvissers en zoutgaarders uit Dieppe, de “gobiers” (kalkrotsbewoners), verbleven sedert het einde van de negentiende eeuw in grotten die in de krijtrotsen waren uitgehold. Ze gingen er zich vestigen nadat ze uit hun huizen in het oude Pollet waren verdreven door de graafwerken voor de aanleg van een bredere havengeul. De Dieppois waren in 1940 echter blij dat ze in de grotten van hun armste stadsgenoten konden gaan schuilen. De onfortuinlijke gobiers werden enige tijd later echter door de Duitsers uit hun rotswoningen verjaagd omdat de Nazi’s er hun “blockhaus” wilden bouwen.

In alle geval hebben in die moeilijke oorlogsdagen heel wat Vlaamse vissers en hun families hun leven te danken aan de bescherming die de armsten onder hun collega-vissers hen boden in Dieppe. Ook Pros Vandenberghe had op die beruchte dinsdag vanuit een vissersschuiloord in de krijtrotsen vlakbij de haven het bombardement van de Vlaamse vissersvloot zien gebeuren. Hij had zich zeker een rustiger dag toegewenst, want het was uitgerekend zijn verjaardag.

Korte tijd nadat iedereen weer aan boord was van de Musschenvloot en alles werd klaargemaakt voor het buitenvaren bij hoog water verscheen opnieuw een vliegtuig boven de haven. Charles Beirens, die even tevoren het zware bombardement had meegemaakt, sprong overboord en verschanste zich in de meterdikke modder onder de overhang van de kade. Hij moest door de andere familieleden uit z'n benarde positie gehaald worden. Met hindsight was het beslist de vooruitziendheid van Pee Mussche en een portie geluk die ervoor gezorgd hadden dat de schepen in Dieppe op de veiligste plaats lagen en niet beschadigd werden.

Het buitenvaren verliep voor de Musschenvloot zelf zonder veel problemen, ondanks het feit dat Duitse vliegtuigen mijnen in de vaargeul gedropt hadden. Andere schepen waren niet zo gelukkig. Bij het verlaten van Dieppe sloeg het noodlot toe voor de Oostende 288 Normandie, een stalen vaartuig van reder Maurice Lenaers. Voor het wegvaren had de reder nog tegen Pee Mussche gezegd: "We kunnen tezamen oversteken naar Engeland. Ik ga eerst buitenvaren. Ge kunt me volgen met je schepen als ge wilt". Yvonne Vantorre herinnert zich het onfortuinlijke Oostendse vaartuig : "Een klop, ze liepen op een magnetische mijn. Dan een geweldige ontploffing. En hij draaide onderste boven. Ik zie hem nog. Neven ons. We hebben nooit geen mens meer gezien of gehoord". Dat gebeurde vlak naast de Zeebrugge 34, waar Yvonne aan boord was. Ze zag het met eigen ogen gebeuren. De meeste slachtoffers behoorden tot de Oostendse vissersfamilies Lenaers, Maerten, Degrauwe en Verstappen. Ook Heistenaars Maria Rassau (°1910) en haar man Albert Claeys waren getuige van de vernietiging van het Oostendse vaartuig. Samen met hun zoontje Hubert, een kleuter van twee jaar, en andere Heistenaars slaagden ze er vervolgens in te ontkomen naar Shoreham.

De magnetische mijn werd door Duitse vliegtuigen aan een parachute neergelaten. Zodra de mijn zonk werd het valscherm automatisch losgekoppeld. De mijn bleef op de zeebodem liggen tot het door een magnetisch veld van een schip werd geactiveerd. De magnetische naald trad vervolgens in werking en een stroomkring werd gesloten. De mijn explodeerde dan en vooral in ondiep water was de explosie vlak onder de scheepsromp vernietigend.

Na het vergaan van het Oostendse vaartuig wilden sommigen aan boord van de Musschenschepen terugkeren. Anderen wilden verder Frankrijk intrekken. Maar Pee Mussche besliste dat halve maatregelen geen zin meer hadden. Men zou oversteken naar Engeland. Yvonne Vantorre begreep dat ze steeds verder van haar man verwijderd raakte en ze vreesde dat ze haar Willy nooit meer zou terugzien. "Ge moet niet bang zijn" probeerde Pee Mussche de vrouwen te sussen. "Onze schepen zijn van hout. Ze trekken de mijnen niet aan". In mekaars kielzog gleden de schepen van de Heistenaars vervolgens voorzichtig de havengeul uit. Dieppe zou men echter niet snel vergeten. Tot op heden blijft dinsdag 21 mei 1940 de meest rampspoedige dag uit de geschiedenis van de Vlaamse visserij.

In Dieppe ging het ook mis bij de vlucht van de “Paster Pype”, het voor die tijd hypermoderne hydrografisch schip uit Oostende, dat in 1939 bij Cockerill van stapel liep. Het vaartuig was vernoemd naar een aalmoezenier, die zich eind 19de eeuw het lot aantrok van de arme Oostendse vissersbevolking. Tijdens een poging om naar Engeland te ontkomen liep het schip door gebrek aan brandstof vast op een golfbreker bij Dieppe. Het viel zo goed als ongeschonden in handen van de Duitsers, die zeer onder de indruk waren van de aan boord gebruikte technologie. Gedurende een deel de oorlog werd het vaartuig door de vijand ingezet als Vorpostenboot (V2001) en begeleider van konvooien. Het schip ging in maart 1942 verloren toen het op een zandbank voor de Oost-Friese eilanden in een storm werd stukgeslagen.

Begin juni 1940 zouden ook nog Heistenaars en Zeebruggelingen omkomen bij een bombardement op de nog meer zuidelijk gelegen Franse haven Fécamp. “Daar heerste paniek en er was geen plaats en geen eten voor de vele vluchtelingen” herinnerde zich later Theophiel De Groote. “Het regende dat het goot toen we er arriveerden. We mochten niet binnenlopen van de havenkapitein, maar daar veegden we ons broek aan. We hebben er geravitailleerd en water geladen.” Op 10 juni 1940 om 14.30u veroverde Rommel en zijn 7de pantserdivisie deze Franse havenstad. Precies één maand dus na de Duitse inval in ons land. Tijdens het bombardement werden twee kinderen gedood van Pee van Coengel, reder van de H 12. Angèle en Marie-Jeanne Vandierendonck waren respectievelijk 15 en 9 jaar oud. Ook de 50-jarige Elisa Savels uit Heist vond die dag de dood in Fécamp. De meeste Vlaamse slachtoffers, een 17-tal, vielen toen de cinema waarin ze schuilden gebombardeerd werd. “De mensen uit Heist en Zeebrugge die omkwamen liggen er nog steeds begraven” herinnert zich Gilbert Savels. De Franse visser Aimable Louis Friboulet (1880-1946) zag de Vlaamse vluchtelingen in Fécamp arriveren. Ze werden her en der door de inwoners opgevangen in de stad en in Yport. Kort voor zijn dood vertelde hij aan zijn kleinkinderen dat de havenstad slechts door een handvol soldaten verdedigd werd. Theophiel De Groote bevestigt dit “Wij hebben zelfs geen Franse soldaten gezien”. De dagen erna wemelde het bij de vissershaven van Fécamp echter van de Duitse soldaten.