Geschiedenissen van Vlaamse vissers in de Tweede Wereldoorlog © ® a.j. beirens

zondag 10 mei 2009

HOOFDSTUK 14: ONTSPANNING

VIERINGEN

Allerlei vieringen stonden bij de Heistenaars in Cornwall tijdens de oorlog op een laag pitje.
Aan verjaardagen werd nauwelijks aandacht besteed, tenzij zeer terloops in het gezin. Het was de tijd er niet voor. “Metje Mussche durfde toch wel pannekoeken bakken als er een verjaardag was” herinnerde zich Jacqueline Vantorre. Zelfs kerstmis werd bij de meeste Musschen in Engeland maar zeer bescheiden gevierd. Wel deed voor de kinderen de kerstman z'n intrede maar in de meeste gezinnen kwam Sinterklaas er niet meer aan te pas. Bruggeling R. Vanhove, die lesgever was aan de Belgische visserijschool in Brixham zei later. “Nieuwjaarswensen werden in grote mate vervangen door het vieren van Kerstmis. Men vond dat het beter paste. De eerste dag van het jaar is zodanig beladen met verveling en conventies: een weekdag waarop iedereen zijn zondagse pak moest aantrekken en steeds maar dezelfde nieuwjaarswensen moest herhalen. Kerstmis was meer huiselijk. Het bracht sfeer in de Vlaamse huisgezinnen.” Zelfs luisterde men in veel gevluchte Vlaamse gezinnen met Kerstmis om 15u naar de jaarlijkse kerstboodschap van de koning. Ook na de oorlog, toen men weer meer Nieuwjaar ging vieren, bleef de Kerstboodschap van de Britse koning en later de koningin voor vele Heistenaars en Oostendenaars een hoogtepunt van de Kerstviering. Tot op vandaag wordt er geluisterd of gekeken. Vanhove vatte het zeer treffend samen toen hij zei dat er bij de vissersfamilies bij hun terugkeer “een dualiteit van gevoelens ontstond: ze vierden Belgisch en ze voelden Engels.”

Het Britse kerstfeest was tijdens de oorlogsjaren echter maar een mager afgietsel van het vooroorlogse feest. Dat kwam hoofdzakelijk door de schaarsheid van een hele reeks producten. Nieuwe recepten zagen derhalve het levenslicht. Hoe Christmas Pudding maken zonder suiker en Christmas Cakes zonder vetstoffen. De meer inventieven maakten een kerstcake met fruit, gedrenkt in koude tee en in de vorm van een tuinschuilkelder... Weinigen konden zich een traditionele maaltijd met kalkoen veroorloven. Ook paaseieren waren niet langer van chocolade, maar gemaakt uit kleurig geschilderd karton, met een speeltje erin.

Voor de Heistenaars in Engeland was er natuurlijk altijd vis om een feestmaal aan te richten.
Met kerstmis gingen de meeste Musschen wel naar de kerk, soms ook op zondag. Vooral was dat om nadien met de andere gevluchte Belgen te kunnen napraten, en vooruit te blikken naar een hopelijk snelle terugkeer naar het eigen land.

Vanaf 1941 werd door de Musschen evenwel meer uitgebreid de Belgische nationale feestdag gevierd. Louise had op de Quatorze Juillet gezien dat de Fransen in Penzance optrokken met een grote Franse vlag. Dus de Belgische kolonie mocht niet onderdoen vond ze. Bij gebrek aan een Belgische vlag werd een groot laken, dat al wat dunnetjes aan het worden was, in drie gelijke delen gesneden. Louise trok vervolgens naar Woolworths om zwarte, rode en gele verfstof. Op 21 juli 1941 wapperde zo ook een grote Belgische vlag in Penzance. Het was een hart onder de riem, niet alleen voor de Musschen, maar voor alle vluchtelingen in de stad en omstreken.

VERENIGINGSLEVEN

Misschien afgezien van Brixham was er tijdens de oorlog in de meeste havenplaatsen, waar de Vlaamse vissers hun toevlucht hadden gevonden, maar weinig georganiseerde ontspanning voor volwassenen en zo goed als niks voor de kinderen. Dit was in schril contrast tot de situatie van de Belgen in Londen. Daar kende het verenigingsleven een ongemeen hoge bloei. Gezien de trieste tijd was het wellicht wel van het goede teveel. In februari 1941 traden al twee voetbalploegen in het strijdtoneel. Later waren het er zelfs vier. De ploeg van de Belgische militairen won zelfs tweemaal de Beker van de Geallieerde Naties. Ook andere sporten kwamen aan bod. Zo richtten de gevluchte Belgen in de Britse hoofdstad ook een hockeyploeg op en een “Belgian Athletic Association”. Er kwamen verder twee jazzbands, een “Groupe belge de muqisue de chambre”, en tal van andere groeperingen zoals de “Anglo-Belgian Union”, de “Royal Belgian Benevolent Society”, de “P.E.N. Club belge”, en zelfs een Belgische Loge: de “Grand Orient de Belgique”. De Belgische high society pakte verder uit met een “Belgisch Quartet” en variété shows zoals “On les aura”. Ook zag in Londen na verloop van tijd de toneelgroep “De Klaproos” het levenslicht; een naam die direct refereerde naar de “poppies” die bloeiden in de door bommen omploegde velden bij de IJzer tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het was een initiatief van Jules Van Regemoortel en zijn echtgenote Rosa Willemsen. Een tentoonstelling naar aanleiding van de 300ste verjaardag van de Vlaamse schilder Anton Van Dyck moest helpen om ons land bij de Londenaars in een gunstiger daglicht te stellen. Ver van de glitter van Londen was er voor de vissers maar weinig tijd voor ontspanning. Er waren ook weinig voorzieningen. Hoe verder men van het Londense Eaton Square verwijderd was, hoe minder men meetelde. De vissers en hun families stelden zich tevreden met wat er wel was: wandelen in het mooie landschap, naar de radio luisteren, een bezoekje aan de pub en, voor wie Engels kon, ook lezen en naar de cinema gaan.

CINEMA

Vooral een bezoek aan de bioscoop was bijzonder populair in de oorlogsjaren zodat men vaak moest aanschuiven om een plaatsje te bemachtigen. Het was voor velen de beste manier om de bittere werkelijkheid van het harde leven even te vergeten en te ontsnappen in een wereld van avontuur en romantiek. Men kreeg in de bioscoop trouwens niet alleen een of twee recente Engelse of Amerikaanse hoofdfilms en een cartoon voorgeschoteld, maar vooraf ook een filmjournaal van zowat 10 minuten, gebracht door Pathé News. In die korte tijdsspanne volgden oorlogsnieuws, Brits nieuws en allerlei korte reportages mekaar in snel tempo op. De Musschen hoopten steeds dat ze iets over België zouden vernemen. De filmjournaals lichtten de mensen niet alleen in, maar ze zorgden er ook voor dat de hele bevolking, die samen werkte en vocht, hetzelfde te zien kreeg, en dus op eenzelfde manier kon reageren op het recente oorlogsgebeuren.

Het populairst waren natuurlijk de nieuwste films. Er kwamen er steeds meer uit de Verenigde Staten, weliswaar met enige vertraging. Ook veel kinderen gingen met hun ouders of alleen naar de cinema. Het waren meestal doorlopende vertoningen. Had men dus het begin gemist, dan bleef men gewoon zitten tot op het moment dat men zag "this is where we came in", wat inmiddels een uitdrukking geworden is in het Engels. Tussenin de diverse onderdelen werden ook de populaire deuntjes op een orgel gespeeld. Daaronder uiteraard al de hits van Vera Lynn. Norbert Bil (°1936) uit Knokke-Heist, herinnert zich dat hij als jongetje van misschien een jaar of zes regelmatig met zijn ouders naar de Gaiety Cinema ging in Newlyn. Om bij de bioscoop in het vissersstadje te komen moest men het kleine bruggetje over het Tolcarne riviertje oversteken. Een kaartje kostte toen 9 pence en er waren slechts 360 zitplaatsen. De cinema werd uitgebaat door Robert Thomas uit Penzance. Tegenwoordig is het mes- en vorkloze restaurant The Meadery er gevestigd. "Handewerk is het beste werk" zegt men trouwens al een eeuwigheid in Heist...

Norbert Bil, zoon van Camiel, was aan boord van de H 49 Blauwvoet van zijn grootouders
Frans Utterwulghe (Siessen van Kattens) en Alice Neyts in Cardiff aanbeland en later in
Newlyn. Daar waren ze ondergebracht in uitgewoonde huisjes in de zogeheten Farmer’s
Meadow. Sommige vroegere bewoners zoals Bertie Nicholls waren er in de jaren '20 naar
Amerika geëmigreerd. De Council had de huisjes in 1937 reeds aangemerkt voor de sloop,
maar zover was het nooit gekomen. Vanaf juni 1940 kwamen ruim 50 Heistse en Oostendse
vluchtelingen in de cottages van Farmer's Meadow terecht, woningen die de naam al lang niet meer waardig waren. Zo goed en zo kwaad het ging maakten de Belgen de huisjes weer
bewoonbaar. Hier en daar gebeurde dat met het inzetten van manschappen van Brian
Stevenson. Sommige Belgische vissers raakten zeer goed bevriend met de familie Stevenson, die een belangrijke rol speelde in de bedrijvigheid in de haven van Newlyn. De banden werden zelfs zo vriendschappelijk dat Brian Stevenson het peterschap op zich nam van Brian Utterwulghe die op 7 mei 1945 geboren werd, één dag dus voor het officiële einde van de tweede wereldoorlog...

Norbert Bils filmfavorieten als kleine jongen in Cornwall waren cowboyhelden Gene Autry
en Roy Rogers met zijn onafscheidelijke paard Trigger. Verder ook Tarzan en Abbott &
Costello. In The Ritz in Penzance zag hij "Gone with the Wind" liefst vier keer! Ook
Gilberte Beirens weet nog hoe gefascineerd ze was door deze zeldzame kleurenfilm. Ze wordt nu nog kwaad als mensen tegen haar zeggen dat "Gone with the Wind" pas later werd
ingekleurd. "Ik zag de film tijdens de oorlog reeds in kleur. En gij kunt zeggen wat ge wilt" is haar commentaar. Trouwens William Cameron Menzies sleepte in 1939 een Oscar in de
wacht voor het gebruik van kleur in "Gone With The Wind"... In het interval speelde de
organist de musicalhit "Yankee Doodle Dandy", weet Norbert Bil nog te vertellen.
Toepasselijk, immers de Amerikanen zouden de Britten ter hulp schieten. Vreemd vonden de Heistenaars het wel dat in de Engelse cinema's mocht gerookt worden en dat op het einde van de voorstelling "God save the King" gespeeld werd. Maurice Beirens (1923-1985) herinnerde zich dat een bioscoopganger die bij het Britse volkslied niet rechtstond door de aanwezigen snel op andere gedachten gebracht werd.

Gilberte was een fameuze cinemarat. In 1942 ging ze niet minder dan 338 keer naar de
bioscoop; in Penzance naar de Savoy, de Ritz en de Regal tijdens de week, en in Newlyn naar de Gaiety op zaterdag. Dat is heel waarschijnlijk een verbetering van het bestaande Britse record... Onderzoek een tijdje na de oorlog en gepubliceerd door Angus Calder, heeft namelijk uitgewezen dat een jonge Britse mijnwerker van 21 in datzelfde jaar 305 keer naar de cinema geweest was. En dat werd toen een record genoemd.

De Savoy, die in 1912 de deuren opende langs de Causeway Head, bood plaats aan 450
cinemagangers. Het was de eerste bioscoop in Cornwall om geluidsapparatuur te installeren. De oorspronkelijke eigenaar was Robert Thomas van Penzance Cinemas Ltd, die de meeste bioscopen in de regio uitbaatte. Later, in 1942, ging het deel uitmaken van het zogeheten Cornwall Circuit. Ruim 3 jaar voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog ging het doek op in de moderne Ritz cinema in Queen Street. De bioscoop behoorde eerst tot het Union Circuit en vervolgens tot ABC. Er waren liefst 888 zitplaatsen en 66 staanplaatsen. Boeiend voor de Heistse vluchtelingen was onder meer het Compton Orgel dat op een hefplatform in de orkestbak geïnstalleerd was. Zoiets hadden ze in eigen land nooit gezien. In 1965 werd de bioscoop omgebouwd tot een bingo hall. In 1936 veranderde de naam van de Picturedrome in New Street in Regal. Het was de kleinste bioscoop in Penzance, met ruimte voor 443 mensen. De cinema sloot z'n deuren in de jaren 60. Omdat er in de drie cinema's een doorlopende programmatie was konden tijdens de oorlog dagelijks zo'n 7.400 mensen in Penzance naar de film. Dat was nodig, want de cinema was in die tijd de absolute ontspanningsvorm voor jong en oud.

Toen Gilberte, die op een dag 's namiddags was weggegaan, en 's avonds laat nog steeds niet
terug thuis was, werd Louise doodongerust, en Berten ging op zoek. Bij haar vriendinnetje Rita Sandow in de buurt was ze niet geweest, en niemand die hij tegenkwam had haar de laatste uren gezien. Uiteindelijk vond hij haar in de Ritz. Ze was een aantal keren dezelfde film blijven bekijken. Men had haar namelijk gezegd dat ze zeer goed zou moeten opletten om die film helemaal te begrijpen. "Heb je haar een klets gegeven?" vroeg Louise toen Berten met z'n bioscooprat weer thuiskwam. "Nee, nee" antwoordde hij "ik was veel te blij haar weer te zien".

Gilberte was trouwens niet de enige Vlaamse vluchteling die straf riskeerde voor een avondje bioscoop. De zoon van de Oostendse visser Cyriel Cogghe zei later “hoeveel keer we over de muur wipten van de cinema “Gaiety” is niet te tellen. Vooral op woensdag wegens het veranderen van het programma”. Konden de jonge visserskinderen niet altijd in de bioscoop terecht, ze vonden wel steeds de gelegenheid om kattenkwaad uit te halen. “De Duitse schaper van reder Goderis van de Blankenberge 601, had de gewoonte te liggen slapen in de etalage van de verlaten winkel waar het gezin woonde in Newlyn” vertelde de jonge Cogghe. “Iedere keer ik er voorbij kwam klopte ik met de vuist op de etalageruit, waarop de hond een hels lawaai maakte. Op een mooie zomerdag toen het beest weer lag te dutten in de zon, bonsde ik weer op het raam, maar zag tezelfdertijd dat de zijdeur openstond. Het beest kwam razend naar buiten gelopen. Ik probeerde nog over de reling van de Kaai te wippen, maar het dier beet in mijn achterste. Ik al ‘kaïeten’ van de pijn en de schrik terug naar huis. Nadien ben ik wekenlang een blokje omgelopen op weg naar school.”

In de tweede helft van 1942 werd in Penzance de nieuwste Rank-film vertoond: “One of our aircraft is missing”. Het is het verhaal van de bemanning van een Britse bommenwerper, die werd neergehaald boven Nederlands grondgebied na een bombardementsvlucht boven Stuttgart. De bemanningsleden werden geholpen door Nederlandse verzetsstrijders en raakten na heel wat riskant avontuur behouden en wel weer in Engeland. Gilberte vond het een schitterende film. De Vlamingen in de cinema waren trouwens allemaal aangegrepen door het feit dat in de film ook af en toe wat Nederlands te horen was… zelfs uit de mond van een toen nog zeer jonge en slanke Peter Ustinov. Laaiend enthousiast kwam Gilberte die avond thuis en zei aan haar moeder en vader dat ze zeker moesten gaan kijken. De volgende avond trokken Louise en Berten dan ook richting bioscoop. Groot was Gilbertes verwondering toen ze haar ouders een goed half uur later weer zag thuiskomen. “Wel” riep Louise naar haar verbaasde dochtertje “hebt ge de sirene niet gehoord misschien? Er was luchtalarm en we zijn direct naar huis gekomen!” Louise en Berten hadden de sirenes in de film horen loeien en waren zonder omzien naar wat de andere cinemagangers deden onmiddellijk weggegaan. Nadien konden ze er allemaal goed om lachen en Louise was blij dat het luchtalarm enkel in de film was.

Soms was het alarm echter wel menens voor de fans van het witte scherm. In mei 1941 waren tijdens de vertoning in de Gaiety Cinema in Newlyn buiten plots explosies te horen. Onmiddellijk verscheen een bericht op het scherm waarin de cinemagangers werden aangemaand naar de schuilkelders te gaan. Ook de sirene, die in Newlyn bovenop het havenkantoor was geplaatst en vanwege het klaagzame geluid de “Moaning Minnie” werd genoemd, kwam in actie, zei het zeer laattijdig. Iedereen repte zich naar huis of naar de schuilkelder bij het Oorlogsmonument recht voor het Zeemanshuis. Eén enkele Duitse bommenwerper was ongemerkt tot boven de haven van Newlyn geraakt en teisterde de schepen met mitrailleur- en boordkanonvuur. Bij een tweede aanvalsbeurt slaagde de toch wel bedreven Duitse piloot erin de zogeheten “hulk” in de haven met een goedgemikte bom tot zinken te brengen. Het betrof de Cretehill, een van de eerste van een reeks betonnen schepen, en een gigantisch groot maar redelijk waardeloos vaartuig. De bom die de Cretehill op de havenbodem deed stranden beschadigde ook het Vlaamse vissersvaartuig Oostende 225 “Guido Gezelle”, dat aan stuurboordzijde van deze “hulk” was vastgemeerd. Bij de aanval verloor Basil Chiffers, een jong lid van de Home Guard in een mitrailleurnest bovenop de Newlyntown Slip het leven. Er waren ook drie gewonden. De volgende avond kraaide de verrader William Joyce, beter bekend als Lord Haw Haw, voor de microfoon van de Berlijnse radio dat één vliegtuig erin geslaagd was om in Newlyn een ‘vliegdekschip’ naar de dieperik te helpen. Vanuit de lucht had het betonnen gevaarte er inderdaad mogelijk uitgezien als een vliegdekschip, maar het was in feite slechts een lege romp.

MUZIEK & ONTSPANNINGSRADIO

De BBC, de enige zendgemachtigde in Groot-Brittannië in die tijd, ging er van uit dat men de bevolking zo opgewekt mogelijk moest houden in de trieste oorlogsdagen. Deze
beleidsbeslissing resulteerde in een hele reeks van ontspanningsprogramma's van populaire
muziek tot humor. De muziek konden de gevluchte Heistenaars onmiddellijk al waarderen. De humor kwam ietwat later toen ze beter Engels kenden. Vooral bij de jongeren ging de Britse humor er in als zoete koek.

In juni 1940 werd vanuit Londen gestart met "Music While You Work". Het programma
bestond uit een non stop medley van populaire deuntjes die elke dag door een ander orkest of band werden gespeeld. Deze lichte muzikale ontspanning werd niet alleen thuis gewaardeerd maar vooral in de werkplaats door de arbeiders die veelal in ploeg werkten. Via luidsprekers was het programma tot in de verste uithoeken van de fabriek te horen. Omdat veel vrouwen de taak van de mannen in de werkplaats hadden overgenomen, hoorde men soms hele vrouwenkoren tijdens het werk meezingen met de tunes op de radio. Nu nog herinneren zich heel wat oudere Heistenaars "Calling all workers", de herkenningsmelodie van het populaire programma. Het fameuze identificatiedeuntje werd gecomponeerd door Eric Coates (1886-1957), die later ook bekendheid verwierf met de muziek van de "Dambusters". Ook Hilda Vantorre (Hilda van Calus) denkt nog met weemoed aan de prettige uren die ze beleefde aan "Music While You Work", op de kleine radio die haar vader in Engeland gekocht had. Het kleinood werd na de oorlog zorgvuldig mee verhuisd naar Heist, en deed ook daar nog goede dienst.

Legendarisch luisterplezier vormden ook de hits van Vera Lynn (°1917) op de oorlogsradio.
Zij was de onovertroffen "Sweetheart of the Forces" met songs die ook latere generaties nog
inspireerden: "Yours", "We'll Meet Again" en "(There'll Be Bluebirds Over) The White Cliffs Of Dover". Haar carrière schoot omhoog als een raket. Een Britse komiek zei later: "De oorlog is zeker gestart door de manager van Vera Lynn..." Zij was ook de eerste om de Engelse versie van de absolute oorlogshit "Lili Marleen" te zingen. Het was echter Marlene Dietrich die er een wereldhit van maakte. De basistekst was reeds in 1915 geschreven door de Duitse soldaat Hans Leip als een gedichtje aan twee meisjes waarop hij tegelijk verliefd was. Pas in 1938 componeerde Norbert Schultz de muziek voor de oude tekst. Hij deed het in amper 20 minuten. Het simpele melodietje veroverde de wereld, toen in 1941 Radio Belgrado door de Duitsers werd gebruikt voor propaganda-uitzendingen naar het bezette Noord-Afrika. Een vast groetenprogramma eindigde elke avond om 21.57 u met Lili Marleen, "het schatje van elke soldaat". De Duitse uitzendingen werden door de soldaten van het Britse 8ste leger opgevangen en ook zij ontdekten Lili Marleen. De Duitstalige versie, beroemd gemaakt door de Zweedse zangeres Lale Andersen, werd door tekstschrijver Tommy O'Connor vertaald in het Engels, omdat de legerleiding niet wilde dat de soldaten het lied van de vijand zongen. Lale Andersen bleef een groot deel van de oorlog opgesloten in een Duits concentratiekamp, omdat de Nazi's haar hadden horen zeggen: "Het enige dat ik wil is wegraken uit dit verschrikkelijke land." Dietrich vaarde heel wat beter met het hitnummer. De Amerikanen onderscheidden haar met de Medal of Freedom en de Fransen met de Légion d'Honneur.

De andere grote hits die de Heistse vluchtelingen in Cornwall tijdens de oorlog wisten te
bekoren waren onder meer "Amapola" van de Jimmy Dorsey Orchestra, "As Time Goes By"
met Dooley Wilson (afkomstig uit de soundtrack van 'Casablanca') en "In the mood" van Glenn Miller & his Orchestra . Gilberte Beirens noemt nog tientallen hits op die ze zich herinnert uit haar Engelse tijd. "When The Lights Go On Again All Over The World" van Vaughn Monroe en heel wat andere oorlogsliedjes kan ze na al die tijd trouwens nog zo goed als helemaal meezingen!

AMERICAN FORCES NETWORK

Op hun onafhankelijkheidsdag 4 juli 1943 begon het Amerikaanse leger in Groot-Brittannië met een omvangrijk eigen radionetwerk: AFN, wat stond voor American Forces Network. Dat gebeurde op uitdrukkelijke bevel van de Generaals George C. Marshall en Dwight D. Eisenhower. Voor de Britse autoriteiten was de oprichting een uniek gebeuren. Het was immers de eerste keer dat de monopoliepositie van de BBC met Engelstalige uitzendingen werd doorbroken. Pas in 1964, met de komst van Radio Caroline, zou dit voor de tweede keer gebeuren.

In de loop van 1943 was het aantal in Groot-Brittannië gelegerde Amerikanen opgelopen tot iets boven de anderhalf miljoen manschappen. In hun bases was van rantsoenering geen sprake. Alles was er volop beschikbaar. Ook de nieuwste films uit Hollywood werden er vertoond. Zelfs Amerikaanse entertainers traden er regelmatig op. Enkel de Amerikaanse radio werd door de Yankees zeer gemist. Ze waren behoorlijk ontevreden over het aanbod dat de BBC op de radio bracht. De gedraaide muziek vonden ze oubollig; de humor was te Brits en werd door de Yankees niet begrepen, en ook de omroepers kwamen voor de GIs stijf en onvriendelijk over. Bovendien werd alle informatie zeer onpersoonlijk gebracht, iets wat de Amerikanen in hun thuisland heel anders gewend waren. Er was dan ook maar één oplossing om de troepen tevreden te stellen en dat was de oprichting van een radionetwerk voor de troepen, dat op gedeeltelijke Amerikaanse school zou zijn gestoeld. Daartoe gebruikte men een reservenetwerk van de BBC. De programma’s werden via landlijnen naar vijf regionale zendercentra gestuurd. Later groeide AFN uit tot een wereldwijd verspreide keten van stations, waar niet alleen de Amerikaanse soldaten met veel plezier, naar hebben geluisterd. De BBC was daar niet bepaald gelukkig mee en de tegenwerking van de BBC zette de Brits-Amerikaanse samenwerking dan ook herhaaldelijk onder druk. De populariteit van het station onder brede lagen van de Britse bevolking dwong de BBC echter uiteindelijk om haar programmering en stijl bij te stellen. In dat opzicht vormt de komst van AFN een belangrijk moment in de geschiedenis van de Britse radio, maar alvast niet zo belangrijk als de latere zeezenders.

RADIOHUMOR

Ondanks een ellenlange officiële waslijst van zaken waarmee op de radio niet mocht de draak gestoken worden zette de BBC toch alles op alles om de bevolking hartelijk te laten lachen ondanks bombardementen, rantsoenering en andere oorlogskwalen. Van de Britse komieken Max Miller, Arthur Askey, Richard (Stinker) Murdoch en nog vele anderen mag inderdaad gezegd worden dat ze hun volk leerden lachen op een moment dat dit het meeste pijn deed. De kroon spande evenwel Tommy Handley, het uit Liverpool afkomstige boegbeeld van het programma ITMA. Dat was de afkorting van "It's That Man Again" ("Daar heb je hem weer"). Met die frase werd bij de conceptie van de reeks in 1939 Hitler bedoeld, de grote boosdoener. Die was altijd en overal in het nieuws, ideaal dus om de lachspieren op uit te leven, geholpen door de scripts van Ted Kavanagh, een meester in het vak.

Nog geen jaar na de vlucht naar Engeland begreep Gilberte Beirens reeds voldoende finesses van de Engelse taal om met volle teugen te kunnen genieten van dit soort radioprogrammatie, die ze in eigen land nooit had gehoord. Samen met haar oudste broer Charles Beirens was ze een grote fan van ITMA, en probeerde dan ook geen enkele uitzending te missen.. Vreemd genoeg had haar andere broer Maurice er nauwelijks enige aandacht voor. ITMA speelde zich af in het denkbeeldige "Office of Twerps", het "Kantoor der Uilskuikens". Komiek Tom Handly werd er 'gebombardeerd' tot "Minister of Aggravation and Mysteries" ("Minister van Ergernis en Mysteries"). "I don't mind if I do", het stopwoord van een van de figuren, Colonel Humphrey Chinstrap, leeft nu nog steeds in de Engelse taal. Voor de jonge Heistenaars die luisterden betekende de reeks een schitterende introductie in de Britse humor. Iets wat ze niet alleen deed lachen, maar ook hun fantasie en verbeeldingsvermogen aanwakkerde als nooit te voren. De laatste ITMA werd op 6 januari 1949 uitgezonden. Gedaan met lachen. Drie dagen later was Tommy Handley dood.

Het in bedrijf houden van krachtige middengolfzenders om de nodige ontspanning te bezorgen aan de bevolking hield echter ook het gevaar in dat de Nazi's de radiosignalen zouden gebruiken als richtingwijzers voor hun bombardementen. Om dat te vermijden werden de zenders ingedeeld in twee groepen van vier. Elke groep zond synchroon uit op dezelfde golflengte. Op die manier werd de RDF-apparatuur (Radio Direction Finding) van de Luftwaffe in vier verschillende richtingen gestuurd en onbruikbaar. Om de moeilijkheidsgraad nog te verhogen kon Fighter Command willekeurig een zender uit de groep uitschakelen als vijandelijke vliegtuigen te dicht kwamen bij één van de zenders en toch het krachtiger wordende signaal zouden kunnen gebruiken als wegwijzer voor hun aanval. Gilberte hoopte dat 'haar' steunzender bij Star Point alvast niet op donderdagavond zou worden afgezet tijdens de uitzending van ITMA. Want, het signaal oppikken van de verder afgelegen zender vergde heel wat nauwkeurig gedraai met de ingebouwde raamantenne van hun ontvanger en desondanks kwam de zender dan maar zwakjes binnen op hun batterijradio...

LEZEN EN KAARTEN

Door de Musschen in Cornwall werd relatief weinig gelezen. Nederlandstalige boeken waren er helemaal niet, afgezien van enige zeldzame boeken die toevallig aan boord van een of ander vissersvaartuig waren meegekomen bij de vlucht. Na enige tijd werden echter wel de Engelse kranten uitgepluisd om nieuws over de oorlog te vernemen. De volwassenen lieten zich ’s avonds vaak ook verleiden door het kaartspel, en metje Mussche speelde vaak patience om de tijd te verdrijven. Verder was er, net als thuis in Heist, steeds bij als er in de buurt een zieke vogel moest verzorgd worden. Op een dag, toen metje Mussche een zieke merel aan het soigneren was, wilde haar kleinkind Jacqueline helpen bij het voederen. Ze hield het dier stevig vast en probeerde het eten te geven. Na een poosje zuchtte Jacqueline “metje die merelaar wil niks eten wih”. Metje kwam kijken en zei “’k geloof het dat hij niet wil eten. Ge hebt hem doodgenepen”.

De jonge Musschen, die al snel Engels konden lezen, vonden wel hun leesgading in wat ze de "komiekjes" noemden. Gilberte Beirens herinnert zich dat ze af en toe wat geld kreeg om een exemplaar van "Dandy" of "The Beano" te kopen. Kreeg ze niks van haar ouders dan bedelde ze bij haar broer Maurice. Die zou alles weggegeven hebben. Een aantal andere magazines voor kinderen waren bij het begin van de oorlog afgehaakt wegens de papierschaarste. De comics die overbleven werden letterlijk door miljoenen kinderen gelezen. Gilberte heeft verder ook goede herinnering aan de boeken van Enid Blyton die ze tijdens de oorlog las. Blyton, die toevallig les had gegeven in Kingston in de school waar Gilberte korte tijd de lessen volgde, schreef in haar carrière zo'n 600 boeken voor kinderen en jongeren. In 1940 alleen al publiceerde ze er elf waaronder "The Secret of Spiggy Holes" en "The Children of Cherry Tree Farm".

In Brixham was de toestand enigszins anders. De Belgische overheid had er een eigen administratief centrum in gebruik genomen. Raymond Gheselle herinnerde zich dat er in het nieuwe staatsgebouw ook een bibliotheek was. “Naast Franse en Engelse werken waren er ook enkele Vlaamse boeken en zeer veel Zuid-Afrikaanse literatuur. Die boeken heb ik allemaal gelezen!” Met een beetje goede wil waren de boeken in het, goed op Vlaams trekkend, Afrikaans prima te lezen. Het was een hoogstaande literatuur, die zelfs tot op vandaag nog grotendeels onbekend is in Vlaanderen en Nederland. Onder meer maakten de Vlaamse boekenwormen in Brixham toen kennis met boeken zoals “Die Meulenaar” van D.F. Malherbe en “Laat Vrugte” van C.M. van den Heever. Het waren zogeheten “plaasromans”, streekromans in de stijl van de Vlaamse Stijn Streuvels.

WANDELEN EN TUREN NAAR ZEE

De voornaamste en goedkoopste bezigheid in de oorlogsjaren was gaan wandelen. Alle
vluchtelingen genoten ervan. Het klimaat zat trouwens ook mee voor deze aangename
buitenactiviteit. Het is niet voor niets dat Cornwall de Britse Rivièra wordt genoemd. In
Penzance ging men meestal de benen strekken in Morrab Gardens, een groot park met veel
subtropische planten, gelegen tussen het centrum en de zeedijk. Zelfs palmbomen stonden er en ook een gedenksteen voor de Boer War. Gilberte ging er vooral bloemen plukken om de huiskamer wat op te vrolijken met onder meer magnolia's en camelia's.

Vooral op zondag ging men wandelen, want alles was dan gesloten. Germain Decorte, die
toen een jaar of zeven was, herinnert zich nog goed de zondagse wandelingen naar Newlyn. De zes Musschendochters gingen dan vaak samen op stap. Het was een gelegenheid voor Germain, Pol en Jacqueline om zich goed uit te leven. Ook Gilberte was dan van de partij. Deftig uitgedost in haar zwarte mantel ging Louise met haar zusters tot in Bolitho Gardens op de grens tussen Penzance en Newlyn. Daar gingen ze dan op de banken zitten rondom de lage kiosk om er even uit te rusten en over koetjes en kalfjes en Heist te babbelen. Eens gebeurde het dat Louise pas in het park opmerkte dat ze twee verschillende schoenen aanhad, een in daim en een andere in leer. Zeer gegeneerd verborg ze haar voeten onder de bank en Gilberte moest terug naar huis in Chapel Street om de ontbrekende schoen te gaan halen. Louise hoopte dat niemand het gezien had. Maar andere Heistenaars hadden het al direct opgemerkt toen ze statig maar met uiteenlopend schoeisel over straat liep. Ze zeiden "Louise heeft zeker iets aan haar voet, want ze heeft twee verschillende schoenen aangedaan"...

De natuur intrekken kon echter niet alleen grappig maar ook risicovol zijn, vooral als men te
dicht bij militaire installaties kwam. Zo geraakte de jeugdige Jacqueline Wouters, die aan
boord van de Oostende 246 naar Newlyn gevlucht was, in moeilijkheden. Ze woonden in de
Coombe, recht tegenover de Gaiety Cinema. Toen op een dag een zoon van Meester Nadels van de Belgische school in Newlyn met verlof thuis was wilde hij Land's End wel eens zien.
Jacqueline reed er met hem heen op de fiets. Na een poosje kwamen ze bij prikkeldraad die
nieuwsgierigen en ook spionnen bij de radarinstallatie aldaar moest weghouden. Toen ze
vervolgens teruggingen, via St Just en de weg langs het vliegveld, werden ze tegengehouden. Vanop Land's End airport waren er toen dagelijks vluchten naar de Scilly Eilanden, verzorgd door een De Havilland tweedekker. Het meisje en de twintiger werden gearresteerd omdat de jonge Belg geen identiteitskaart bij zich had. Even later mochten ze weer hun gang gaan, maar toen ze weer thuiskwamen in Newlyn bleek dat leger en politie het verhaal van de jongeren reeds bij de ouders hadden nagetrokken...

Op hun vele wandeltochten tussen Penzance en Land’s End passeerden de Vlaamse vluchteling ook de “stenen weide”. Het is een kleine steencirkel met een diameter van bijna 24m, die de “Merry Maidens” genoemd wordt en dateert uit de prehistorie. De cirkel wordt gevormd door negentien rechtop staande stukken graniet. Deze stenen cirkel heeft destijds het Cornische verhaal van de “Dans Maen” doen onstaan, de “Stenen Dans”. Het is het verhaal van negentien maagden die versteend werden omdat ze op zondag dansten. Ook de twee fluitspelers die voor de muziek zorgden was eenzelfde lot beschoren. De pipers, zijn grotere stenen die een heel stuk verderop in het veld staan. De legende is in vroeg Christelijke tijden met opzet door de Roomse geestelijken verspreid om de oude Cornische boerengebruiken in verband met de stenen cirkel de kop in te drukken.

Tot bij de haven of de zeedijk gaan en kijken naar de vaartuigen die af en aan voeren was nog een geliefkoosde bezigheid. "Elke voormiddag ging Pee Mussche naar de haven in Newlyn om te zien welke vaartuigen binnengelopen waren" herinnert zich Yvonne Vantorre. Hij kon urenlang van onder zijn vissersmuts de zee afturen en ondertussen aan een kanjer van een sigaar lurken. De Vlaamse vissers noemden hem Tchutt'n, omdat hij zowat het evenbeeld was van eerste minister Churchill. "Als hij dan weer thuiskwam was z'n vissersmuts zo wit als sneeuw. Souveniertjes van de meeuwen" lacht Yvonne. ''s Namiddag ging hij soms wandelen met Metje Mussche in Penzance, Maar in een café ging hij nooit binnen".

Joseph Vantorre, de zoon van de Rus, was ook bij de zee niet weg te slaan. Hij droomde nog steeds om te gaan varen. Hij sprak er vaak over met zijn vader, maar Metje Mussche wilde er niet van horen. "De tijden zijn veel te gevaarlijk" zei ze, "ga maar verder naar school en leer maar je Engels. Na de oorlog zullen we wel zien". Joe, zoals de Engelsen Joseph Vantorre algauw noemden, voelde het in zijn binnenste knagen als hij Boy Billy in een klein bootje met één roeispaan gezwind door de haven zag wrikken. Want Billy, een telg uit de Stevenson familie, waar alles in de haven van Newlyn om draaide, was geboren in 1928 en was dus nog een jaar jonger dan Joe. Zelfs van op afstand zag en voelde Joe dat Billy Stevenson net zo gek was van vaartuigen en de zee als hijzelf.

UITSTAPJES

Grote uitstappen met de trein of met de wagen waren zeldzaam, en gebeurden vaak slechts uit persoonlijke noodzaak of als het moest voor de schepen. Naar Londen ging men enkel als men opgeroepen werd door het leger voor de keuring. Vanuit Penzance nam men dan de nachttrein naar Paddington. Tussen de Musschen in Brixham en in Penzance werd af en toe weg en weer gereisd. Calus ging regelmatig op bezoek bij zijn ouders in Penzance. De Vlaamse pastoor in Brixham was ook altijd graag van de partij. Op den duur vroeg hij aan Calus: "ga je nog naar je moeder niet?" Hilda Vantorre (Hilda van Calus) herinnert zich dat ze uit Brixham één keer in de wagen van de pastoor meegereden is naar tante Louise (Louise van Pol Mussche) in Penzance. Een tocht van een uur of drie. Ze was toen een jaar of negen. Toen ze er bijna waren zei de pastoor "Ik ruik Louise haar frieten al"! Als ze dan terug naar Brixham reden mocht er telkens iemand mee in de andere richting. "De ene keer Lizette en haar zoontje Germain, dan Marie en vervolgens ik. Iedereen om beurt" weet Yvonne Vantorre nog zeer levendig. “Als de pastoor uit Brixham in Penzance was, kwam hij bij ons op het raam kloppen en riep dan naar moeder ‘ik heb nog niet gegeten wih’” vertelt Gilberte Beirens. “Als hij dan in huis kwam en moeder z’n valiesje uit de weg zette, zei ze tegen de pastoor ‘gedomme meneer paster en d’er zit niks in je valieze!’” “Dat is omdat je het zou vullen hé” replikeerde de pastoor. “En moeder was zo zot om de hele valies met vlees te laten vullen, dat de pastoor dan mee naar Brixham nam” zegt Gilberte hoofdschuddend. Zo waren er af en toe plezierreisjes tussen de ‘Vlaamse’ vissershaven in Devon en Cornwall.

Ook Charles Beirens ging een poos naar Brixham om bij tante Eldie (Elodie De Groote) te logeren, en vooral om er een stapje in de wereld te zetten en het plaatselijk vrouwvolk te bekijken samen met leeftijdsgenoot François Bil. Op een dag stond voor Hilda Vantorre ook een bezoek op het programma aan de dierentuin in het vlakbij Brixham gelegen Paignton. Dat was een hele belevenis. Er bevonden zich namelijk heel wat vers aangekomen dieren die uit Chessington Zoo in Londen geëvacueerd waren vanwege de Blitz.

Voor Germain Decorte en Pol Savels waren uitstapjes met de bus echter schering en inslag.
Zij hadden het getroffen dat de Musschen, dankzij af en toe een gratis zootje vis, goed bevriend waren geraakt met de familie Jenkins, die een groot toerbusbedrijf uitbaatte. Vaak boekten Amerikaanse soldaten en andere bezoekers bustochtjes langs de schilderachtige plekjes rond Penzance. Ook had Jenkins een contract om soldaten die ploegdienst hadden van en naar hun basis te voeren. "Meestal waren er nog wel een paar plaatsen vrij en dan mochten Pol en ik altijd mee" zegt Germain. Ze leerden zo bijna heel Cornwall kennen van St. Just en St. Yves tot Redruth en Truro. Jenkins had de Amerikaanse soldaten wijsgemaakt dat de Belgische vluchtelingen geen woord Engels verstonden. Op die manier wilde hij voorkomen dat ze mogelijk als een veiligheidsrisico zouden worden beschouwd. "De jongens mochten niet weten waar ze gingen omdat ze zich misschien zouden verklappen" verduidelijkt Yvonne Vantorre. Pol en Germain spraken dan ook enkel Vlaams onder mekaar op de bus, zoals was afgesproken. Toen ze echter reeds goed bij de soldaten waren ingeburgerd zei Jenkins op een avond dat hij de jongens tegen de volgende dag wat Engels zou leren, zodat ze met de soldaten zouden kunnen praten. Toen ze de volgende avond weer meegingen praatten "de Vlaamse snotneuzen" tot grote verbazing van de soldaten honderduit in zo goed als perfect Engels. Ze hadden het weliswaar niet in één dag geleerd, maar toch spelenderwijs in weinige maanden op school.

Veel jonge Vlaamse visserskinderen praatten trouwens na enige tijd nog uitsluitend Engels met mekaar, uitgenomen als ze niet wilden begrepen worden door de Engelsen. Maar, dat pakte soms verkeerd uit. Germain Decorte (Kaas) en Pol Savels vonden er niet beter op dan alle volslanke dames, die op het trottoir bij hun huis in Penzance passeerden en die ze niet kenden, treiterend achterna te roepen “met je dik gat, met je dik gat!” Tot op het moment dat een dikke Oostendse vrouw zich kwaad omdraaide en riep “Ai gie stoete joengers!” Maar het waren niet alleen de kinderen die zich voor de wat meer gedurfde uitspraken verscholen achter hun Vlaams dialect. Ook de volwassenen deden dat. Gilbert Savels uit Heist, die gedurende een groot deel van de oorlog vanuit Brixham de visserij bedreef, weet nog heel goed dat flanerende jonge vissers in de winkelstraten van het havenstadje onder mekaar luidop de meisjes keurden met opmerkingen als “ferme teev, é.”

ADDERS EN SPITFIRES

Bij de Vlaamse visserskinderen stopte het kattekwaad alvast niet voor de oorlog. Hun ontspanning zocht de prille jeugd soms op de meest ongebruikelijke plaatsen. Germain Decorte (Kaas) en Pol Savels gingen in Penzance regelmatig samen met hun nichtje Jacqueline Vantorre op het oude kerkhof spelen. Daar tilden de jongens dan de dekstenen van de verwaarloosde graven op om adders, ringslangetjes en hagedissen, die eronder zaten, te verjagen. Was de bovenplaat te zwaar dan moest Jacqueline een handje helpen. Het was een spel dat niet zonder risico was. In het nauw gedreven bijten de adders soms, maar hun beet is niet gevaarlijk.

Na enige tijd vonden Germain en Pol de uitdaging van de wriemelende kerkhofbewoners echter te gering en besloten, toen ze respectievelijk zo’n 8 en 9 jaar oud waren, te onderzoeken hoe ze het tegen Hitlers geweld konden opnemen. Geruime tijd hadden ze tevoren het rekruteringscentrum van de RAF in Penzance in het oog gehouden. Het was de plaats waar toekomstige luchthelden kennis maakten met hetgeen van piloten en ander vliegend personeel verwacht werd. De Heistse kwajongens was het opgevallen dat het personeel van het rekruteringscentrum ’s middags ging lunchen en niet eens de moeite nam om het kantoor te sluiten. Door een open deur hadden ze eerder in het centrum al een paar aspirant piloten druk doende gezien bij een aantal intrigerende apparaten. Het leek wel een lunapark daarbinnen. Daar moesten ze meer van weten. Op een middag, toen het RAF personeel de inwendige mens even ging versterken, slopen Pol en Germain het centrum binnen. Alles was er doods en stil. Bij de apparaten flikkerde geen enkel lichtje meer. Voor te vertrekken had het personeel blijkbaar de elektriciteit uitgeschakeld. Het duurde echter niet lang of de avontuurlijke jongens hadden de zware driepolige stekkers weer in de stopcontacten geduwd en kon de pret beginnen. De lichtjes van de primitieve vliegsimulatoren floepten aan en de jongens sprongen direct in de pilotenstoel. De ene vloog in een Hurricane op de vijand af, de andere in een Spitfire, het legendarische toesteltype van de Battle of Britain. “Toen ze op een middag weer naar huis kwamen hadden ze de meeste leute van de wereld” herinnert hun tante Yvonne Vantorre zich nog. “Maar ze hebben nooit gezegd wat ze hadden uitgestoken.” Dat kwam pas zo’n zestig jaar later aan het licht…
Trouwens is het een historische misvatting dat de Spitfire tijdens de Battle of Britain het land gered heeft in die donkerste oorlogsdagen van 1940. De cruciale tank- en herbewapeningstijd tussen vluchten bedroeg voor een Spitfire zesentwintig minuten. De Hurricane was na negen minuten al weer in actie. Het grootste aantal Duitse vliegtuigen werd in die vier bittere strijdmaanden dan ook neergeschoten door Hurricanes. Het kostte de vijand 551 piloten, die het leven lieten of in gevangenschap raakten. Toch spraken de Spitfires meer tot de verbeelding van de bevolking, wellicht omdat het toestel sneller en hoger kon klimmen. Firma’s, steden, dorpjes en hier en daar ook privé personen sponsorden heel wat Spitfires tijdens de oorlog. Voor £ 5.000 ‘kocht’ men z’n eigen toestel, en mocht men een naam eraan geven. Zo kreeg een toestel dat door een hondenclub werd gesponsord de naam “Dogfighter”. Mannen met rosse haren gooiden hun “Gingerbread” Spitfire in de strijd tegen de Hun. Vrouwen die de naam Dorothy droegen lieten zich evenmin onbetuigd. De grootste sponsor was echter de Nederlandse koningin Wilhelmina. Zij schonk £ 215.000 van haar eigen fortuin om een compleet eskader van 43 Spitfires uit te rusten.