Geschiedenissen van Vlaamse vissers in de Tweede Wereldoorlog © ® a.j. beirens

zondag 10 mei 2009

HOOFDSTUK 18: MOEIZAME BEVRIJDING OOSTKUST

VERTRAGING OOK DOOR MONTY

De geallieerde legers waren na de bevrijding van Parijs op 25 augustus 1944 snel opgetrokken. Uur na uur kwamen via de BBC ook bij de Vlaamse vissers in Engeland berichten binnen over gebieden die heroverd waren. Ze hoorden dat Brussel bevrijd werd op 3 september en dat een dag later, met hulp van het verzet, onverwacht zelfs Antwerpen aan de beurt was. Ook de Duitsers in kustregio zagen de bui nu duidelijk hangen. Op maandag 4 september liet de bezetter het Casino-Kursaal in de lucht vliegen. Heel Heist werd opgeschrikt door de luide knallen. Het Casinocomplex stond op de Statieplaats, het tegenwoordige Heldenplein. “We verbleven die dag bij Mee Vanhulle in de Sportwereld, vlak om de hoek van de Statieplaats. Het Kursaal stond snel in lichterlaaie en het gebouw brandde tot ’s avonds laat als een fakkel” herinnert zich André Serreyn die toen een jongen van 15 was.

Heel de dag passeerden door Heist vrachtwagens en opgeëiste karren met paarden. Alles ging richting Knokke. Op elke wagen zaten Duitse soldaten met het geweer in aanslag. Velen dachten dat de Duitsers zich helemaal terugtrokken en dat Heist spoedig bevrijd zou zijn. Het volk vulde de straten en de herbergen liepen vol met goed geluimde mensen. In de loop van de ochtend had raadslid Robert de Gheldere de functie van burgemeester op zich genomen. De oorlogsburgemeester Walter Dejonghe was vertrokken uit het stadhuis en uit Heist. In Knokke had oorlogsburgemeester Florent Leyn eveneens de plaat gepoetst.

Het geallieerde opperbevel leefde eveneens in een roes toen ze na de val van Antwerpen zagen dat het altijd zo pocherige 15de Duitse Leger zich uit Noord-Frankrijk terugtrok en via West- en Oost-Vlaanderen op het eerste zicht in grote wanorde de vlucht nam naar het noorden. Het opperbevel sloeg nonchalant de in het fameuze Britse Bletchley Park ontcijferde Ultraberichten in de wind. In één van de berichten gaf Hitler persoonlijk opdracht aan Generaal Gustav Adolf von Zangen om met zijn 15de Leger het gebied benoorden het Leopoldkanaal te bezetten en ook Walcheren, ten einde de Scheldemonding in handen te houden en de geallieerden te beletten gebruik te maken van de haven van Antwerpen. Von Zangen (1892-1964) bracht vervolgens, tegen Hitlers aanwijzingen in, zelfs het gros van zijn legermacht over naar de noordelijke oever van de Schelde in de hoop Antwerpen vanuit het noorden te kunnen aanvallen. Veldmaarschalk Montgomery, was op dat ogenblik echter volop bezig met plannen voor een directe doorstoot over de Rijn. De operatie Market Garden, de luchtlandingen bij Nijmegen en Arnhem, kreeg voorrang. Mogelijk was het Montgomery, aangepord door een argwanende Churchill, echter vanaf een bepaald ogenblik eer te doen om Stalin tegen te houden dan wel West-Europa zo snel mogelijk van Nazi’s te zuiveren. Aan de Canadese Generaal Harry Crerar zei Monty “de monding van de Schelde kan nog even wachten. Met verhoogde luchtsteun heb ik aan Boulogne genoeg om troepen en bewapening aan te voeren”. Dit was Montgomery’s grootste vergissing. Antwerpen bleef nog geruime tijd onbruikbaar en hij liet het 15de leger ontkomen zodat het later door Hitler op Duits grondgebied in de zogeheten “Ruhrkessel” kon worden ingezet voor de verdere strijd tegen de geallieerden. Von Zangens eigenwijze denken leverde hem trouwens vanwege Hitler toch het 647ste eikenloof bij het Ridderkruis op. Waarschijnlijk een van de zeldzame keren dat de Nazi dictator iemand beloonde die zich niet strikt en voor het volle pond aan zijn bevelen had gehouden.

De verdediging van de Belgische oostkust en West-Zeeuws Vlaanderen als “Schelde Festung Süd”, werd op 5 september 1944 toevertrouwd aan de 64ste Infanterie Divisie onder bevel van de vastberaden en efficiënte generaal-majoor Knut Eberding (1895-1978). Deze zogeheten “verlof”divisie bestond uit zo’n 12.000 ervaren soldaten die tevoren actie hadden gezien in Rusland, Italië en Noorwegen, en die tot juli 1944 in de heimat met verlof waren. Midden augustus arriveerde de divisie in ijltempo in de kuststreek tussen Calais en Boulogne, als onderdeel van het 15de Duitse leger. Na amper twee weken ging het onder druk van de oprukkende geallieerden al even snel noordwaarts naar ons land. De divisie installeerde zich uiteindelijk in het gebied tussen Zeebrugge en de Scheldemonding. Knokke en Heist raakten volledig afgesloten van de rest van het land. Tram en trein reden niet meer. Op donderdag 7 september startte een kleine ploeg speciaal opgeleide SS-ers methodisch met het onbruikbaar maken van de haven van Zeebrugge. Het knalde zowat de hele dag tot in Heist en Blankenberge en een regen van steenpuin daalde neer over Zeebrugge. Op de havenmuur deed de bezetter de vuurtoren in de lucht vliegen. Hetzelfde lot waren zo’n 240 m borstwering, de kaaimuur, plus loodsen en kranen beschoren. Ook lieten de in het nauw gedreven Duitsers een munitieopslagplaats ontploffen. In de toegangsweg naar de havenmuur werden twee grote bressen geslagen. Langs de muur bracht de vijand verder drie baggerschepen en een aantal andere vaartuigen tot zinken ten einde het afmeren van geallieerde schepen onmogelijk te maken. De Duitsers wilden kost wat kost vermijden dat Zeebrugge ongeschonden in handen van de geallieerden zou vallen, zoals met Antwerpen gebeurd was.

De bezetter gaf kort na de landing aan de nog in Zeebrugge overgebleven vissersvaartuigen het bevel om zich naar de achterhaven te verplaatsen. Ze moesten aan de oostkant van het Boudewijnkanaal afmeren in de “darse”. Zo noemden de vissers de inham die als zwaaikom fungeerde. Net op tijd, want op vrijdag 8 september, de dag waarop Oostende bevrijd werd en de oorlogsregering van Pierlot naar België terugkeerde, vernielden de Duitsers ook een groot deel van de Zeebrugse vissershaven met inbegrip van de vismijn, de sluizen van het Boudewijnkanaal en het loodswezengebouw die werden opgeblazen. De vissersvaartuigen zaten gevangen. Verder verschanste de vijand zich opnieuw bij het sas van Heist. Blankenberge proefde een dag of wat later echter reeds van de herwonnen vrijheid, dankzij de XII Manitoba Dragoons van het Canadese leger. Het nieuws dat de Canadezen zo dichtbij waren deed schipper Pros Everaert besluiten om bij dichte mist zijn vaartuig voor de veiligheid uit de “darse” te verleggen naar de westkant van het kanaal, vlakbij de ponte in Lissewege. In de week die volgde verlieten de Duitsers heimelijk Brugge. Ook de oprukkende Canadezen ontzagen de historische stad. Maar inmiddels bleven Zeebrugge, Heist, Knokke en Zeeuws-Vlaanderen stevig in handen van de vijand. De Duitsers hadden zich teruggetrokken achter een lijn van Zeebrugge via het Boudewijnkanaal naar Brugge en zo verder naar Gent en Wachtebeke. De vijand had namelijk nog een machtig wapen achter de hand: de inundatie.

STRIJD OM HET VERZOPEN LAND

In de loop van de oorlog hadden de Duitsers een plan uitgewerkt om de polders onder water te zetten nabij het Leopold- en Schipdonkkanaal (in de volksmond de Blinker en de Stinker). Het uiteindelijke overstromingsplan, dat door waterbouwkundige Hauptmann Joachim Timm was opgesteld, werd op 4 januari 1944 in Oostburg besproken met de voormalige woestijnvos Veldmaarschalk Erwin Rommel. Er was geen twijfel mogelijk, het overstroomd gebied zou een goede verdediging vormen tegen oprukkende geallieerde troepen. Op 18 april 1944 inspecteerde Rommel ook de tankgracht en andere verdedigingswerken ter hoogte van het Bosje van Heist. Zoals op zoveel strategische plaatsen was ook langs de Heiststraat in Zeebrugge en op de Zeedijk in Heist een gracht gegraven met zeer steile taluds of verticale wanden, en van zodanige breedte en diepte dat deze niet door tanks en andere voertuigen kon worden overschreden; eigenlijk een antitankgracht dus. Deze tankval was gemiddeld zo’n 10 m breed en 3 m diep.

Om de polders te laten overstromen, draaiden de Duitsers de werking om van de sluizen van de afwateringskanalen. De sasdeuren, die op de grens tussen Heist en Zeebrugge lagen, lieten ze bij hoogwater openstaan en bij laagwater hielden ze deze dicht. Eind januari 1944 begonnen de Duitsers proef te draaien met de inundatie. De inwoners van Ramskapelle werden toen verplicht te evacueren. Staf Verbrugghe uit de Noordstraat in Heist ging de bewoners van het polderdorp verwittigen. Ze kregen twee weken de tijd om te verhuizen. Sommigen trokken over het besneeuwde land naar Heist, anderen naar het Brugse. Na hernieuwde regenval begin september werd het menens. Het land verzoop en de huizen rond de kerk van Ramskapelle stonden op een eiland.

Generaal-majoor Knut Eberding had van Hitler het bevel gekregen om tot elke prijs stand te houden langs het Leopoldkanaal, ongeacht wat de geallieerden in de strijd zouden werpen. Op de valreep kwam er nog versterking voor de bezetter. Langs de vaart bracht men 20mm kanonnen, antitankwapens en granaatwerpers in stelling. Verder werden scherpschuttersputten gedolven, en loopgraven met mitrailleursnesten uitgegraven. Terwijl de laatste eenheden van het Duitse 15de leger zich naar het noorden in veiligheid brachten maakte de Wehrmacht bij de uitwateringsvaarten alles klaar om de snel naderende Canadese bevrijders op te vangen. In de morgen van zondag 10 september 1944 werden de bruggen over de vaarten opgeblazen. De Heistse brandweercommandant Sylvain Bulcke was de laatste man die nog over de bruggen reed. “Ik was er nog maar 200m over toen ze in de lucht vlogen” vertelde hij later. Kort daarna werden ook de sluizen opengezet en liep het gebied onder water. Om de overstroming van de polders te bespoedigen, sloeg de bezetter met springstof bressen in de dijken van het Leopoldkanaal. Ondermeer gebeurde dat nabij de “Palingpot”. De oogst was grotendeels binnen, maar het zilte water tastte de bieten aan die nog op het land lagen. Het zout vrat ook de bomen aan in de laaggelegen gebieden. De meeste legden later het loodje en zorgden ervoor dat het polderlandschap in Westkapelle, Ramskapelle, Oostkerke en Dudzele er in de toekomst anders zou uitzien. Zelfs in Heist-West stond hier en daar water in de straten. Met name in de St. Antoniusstraat liep het de huizen binnen.

Ook aan de kant van Zeebrugge werden het dorp en de polder achter de Evendijk onder water gezet. Bij vloed liep ook daar zeewater het gebied binnen, gezien het lager lag dan de zeespiegel. Het zoute water stond in de laagstliggende wijken van Zeebrugge dorp op een gegeven moment 1,3 m hoog in de huizen. In de Westhinderstraat werd op het huis waar Madeleine Devos tijdelijk winkel (nr 4) hield en op het huis ernaast (nr 6) in witte en rode verf een reuzengroot referentienummer geschilderd. Beide panden konden over het weiland vanaf de oever van de afleidingsvaarten duidelijk gezien worden. Een en ander hielp de Duitsers vervolgens ook bij het richten van hun geschut. Op 11 september juichte de ondergrondse krant Het Parool in Nederland reeds “Zeebrugge is in geallieerde handen.” Maar niets was minder waar. De bezetter begon rond deze tijd ook fietsen op te eisen in Heist en Knokke. Elf september was vooral voor Breskens een rampdag. Door een hevig bombardement werden die dag niet alleen een deel van de haven maar ook een groot stuk van het dorp platgewalst. Er vielen zo’n tweehonderd doden.

Korte tijd later woedde op 13 en 14 september in Moerkerke ook de Slag bij ’t Molentje. In totaal slaagden 440 Canadese infanteristen daar de vaarten over te steken om een bruggenhoofd vrij te maken. De bedoeling was een brug van honderd meter en twee rijstroken over de vaarten te slaan. Pas toen de Canadezen vanaf de middendijk het Leopoldkanaal wilden oversteken ging het mis. De Duitsers zetten tanks in en groepjes Canadezen raakten afgesloten. De strijd mondde uit in vreselijke lijf-aan-lijf-gevechten. Zeventien uur lang probeerden de Canadezen stand te houden, maar door het aanhoudende Duitse artillerie- en mitrailleurvuur kon geen poging ondernomen worden om de brug te plaatsen. Op twee dagen tijd werden 11.000 granaten gebruikt. Ook vuurden de Canadezen 486 obussen en 180.000 kogels af. Maar uiteindelijk moesten ze zich terugtrekken. Gebruik makend van een dicht rookgordijn gebeurde dat om 12u ’s middags op 14 september. Vijfendertig soldaten van het 8ste en 9de Canadian Field Squadron Engineers sneuvelden en zesenzestig werden door de Duitsers gevangen genomen. De 936ste en 935ste Duitse Grenadiersregimenten telden circa 100 doden, maar bleven meester in het hele gebied.

Zaterdag 16 september bestookten laagvliegende Britse Typhoon bommenwerpers tot tweemaal toe de kerk van Zeebrugge, waar de Duitsers een observatiepost in de toren hadden opgezet. Korte tijd later stortten kerk en toren brandend in. Op zondag 17 september kregen alle Zeebruggenaren van de bezetter het bevel te evacueren naar Heist en Knokke. Ze hadden een halve dag tijd om gevolg te geven aan het order. Het was een droeve stoet die naar het oosten trok. Een 50-tal inwoners vluchtte echter in de andere richting, de Canadese bevrijders tegemoet. Door overstroomde akkers bereikten ze het Boudewijnkanaal. Daar riskeerde Baudouin Casier z’n leven door deze vluchtelingen, onder Duits machinegeweervuur, over te zetten naar de kant van de Cokesfabriek. Een dag later werd de laatste Duitse weerstand in de kanaalhaven Boulogne gebroken zodat de bevrijding van de Scheldemonding voor Veldmaarschalk Montgomery tijdelijk minder dringend werd. Trouwens, toen de Canadese troepen vanuit Lissewege en Blankenberge oprukten naar de afleidingsvaarten stuitten ze op het overstroomde gebied dat een niet te overkomen hindernis vormde. Ook waren alle bruggen opgeblazen. Enkel de dorpskernen van Westkapelle, Ramskapelle en Oostkerke staken nog boven het water uit. In de polder verplaatsten de bewoners zich met bootjes. Elektriciteits-, gas- en watervoorziening was er niet meer.

Inmiddels was op zondag 17 september ook de operatie Market Garden van start gegaan, het droppen van parachutisten bij Nijmegen en Arnhem. Dat had de bevolking van Knokke en Heist ook zonder radio duidelijk gehoord. De vliegtuigen die telkens “sticks” van 17 parachutisten vervoerden van de 101ste Divisie “Screaming Eagles” passeerden namelijk allemaal boven de Oostkust. De “aanvliegroute” ging over de zogeheten zuidelijke route via ‘bevrijd’ België. Er werd bewust aangevlogen over Knokke, vandaar landinwaarts met een keerpunt boven Geel, en dan richting noord, naar Nederland en de voor velen fatale eindbestemming bij Veghel. Veel vliegtuiglawaai boven Knokke en Heist maar de bevrijding geen stap dichterbij.

VERZET

Waar het mogelijk was deed het verzet inmiddels in Knokke zijn werk in deze laatste weken van de Duitse bezetting. Zo werden op 21 september 37 communicatiekabels doorgeknipt en kaarten en schema's met positiebepalingen van de Duitsers werden doorgegeven aan de Canadezen. Twee weken tevoren waren de kabels ook al gesaboteerd. Al vroeg in de oorlog zagen in ons land allerlei verzetsgroepen het levenslicht. Zo werd de groep "Overwinning en Vrijheid van België" (VB) reeds in de zomer van 1940 opgericht in Blankenberge. De groepering was apolitiek en stond open voor iedereen die wilde strijden voor de vrijheid van België. Deze verzetsgroep fuseerde een jaar later met “Victoire et Liberté” gevormd door een aantal Reserve officieren en kreeg de naam "V Leger" of "Ligue des V". De organisatie bestond uiteindelijk uit 32 Secties, onder meer ook in Knokke, Wenduine en Brugge. Midden 1942 wordt de beweging zo goed als onthoofd door aanhoudingen van haar laatste kopstukken. De overblijvende leden zochten een nieuwe toekomst bij het Leger van België, BOMW, het Onafhankelijkheidsfront, de Gewapende Partizanen of Groep G. De Gewapende Partizanen stelden vooral veel sabotagedaden tegen de spoorwegen door treinstellen en sporen onbruikbaar te maken. Dat was onder meer het geval in Knokke op 9 april 1943 toen een treinwagon met stro in brand werd gestoken. Het was eveneens in Knokke dat reeds begin januari 1942 door het verzet berichten werden doorgestuurd naar Engeland. Dat gebeurde vanuit de Helmweg 26 door Edgard De Saedeleer, commandant van de Passieve Luchtbescherming. Hij werd echter na een paar maanden reeds ingerekend door de Gestapo en overleed spoedig in gevangenschap.

De Belgische regering in ballingschap was in het begin niet erg enthousiast over het ontstaan van verzetsgroepen in bezet België. De regering Pierlot negeerde de eerste verzetsgroepen dan ook volledig. Dit kwam enerzijds omdat de regering in Londen totaal geen voeling had met wat er in België gebeurde en anderzijds omdat zij bevreesd was voor wat er na de oorlog zou kunnen gebeuren met gewapende verzetsgroepen van divers politiek pluimage. De bewering dat de regering in ballingschap vanwege financiële problemen het verzet in ons land niet kon steunen is in grote mate onjuist. Pas vanaf eind 1942, begin 1943 begon de regering Pierlot haar prioriteiten bij te stellen en hechtte ze wat meer belang aan de sterk groeiende verzetsbewegingen in het vaderland. Het opvoeren van de materiële en logistieke hulp was daarvan het logische gevolg. Maar de hulp was zeer selectief. Een stroom van goederen en middelen bereikte sommige verzetsgroepen, terwijl anderen het zonder elke vorm van steun moesten stellen.

Aan de Oostkust waren vooral het Onafhankelijkheidsfront en het Geheim Leger actief. Deze laatste vrijheidsbeweging stond in Knokke onder bevel van Commandant Cremers. Tijdens de insluiting van het gebied moest het Geheim Leger zijn hoofdkwartier een paar keer van de ene leegstaande villa naar een andere verleggen. In de “Pavillon du Lac” beschikte de afdeling onder de bevloering ook over een wapenopslagplaats. De komende weken slaagden de leden van het verzet er in tientallen Duitse soldaten gevangen te nemen. Poolse soldaten die in het Duitse leger dienden sloten zich aan bij het Geheim Leger in Knokke. Vooral gebeurde dat nadat ze op woensdag 4 oktober via de BBC het bericht hoorden dat de revolte van de Armia Krajowa, het Poolse ondergrondse leger, in Warschau twee dagen tevoren na 63 dagen opstand bloedig was neergeslagen door de Wehrmacht en SS troepen. De balans 150.000 burgerslachtoffers en 18.000 gesneuvelde vrijheidsstrijders. Interessant detail is hier dat terwijl Poolse soldaten Belgen hielpen in Knokke, majoor Gérard Greindl, een Belgisch lange afstandsvliegenier bij de Zuid-Afrikaanse luchtmacht, de weerstand in Warschau bij middel van droppings hielp herbevoorraden. Maar niet alleen Himmler wilde de partizanen en de opstandige bevolking van de Poolse hoofdstad dood, dat paste ook in Stalins kraam. Dus het Rode Leger, onder leiding van Maarschalk Konstantin Rokossovy, keek op enige afstand toe maar greep niet in. De Polen in Knokke waren ziedend van woede over de slachtpartij van de Nazi’s in Warschau. Een zekere Borek wou alle Duitsers binnen zijn bereik liquideren. Leden van het Geheime Leger moesten hem met een wapen in bedwang houden. Op maandag 10 oktober vormde Stefan Borek vervolgens zijn eigen Poolse verzetsbrigade in de badstad. Inmiddels waren ook de Patriottische Milities van het Onafhankelijk Front actief om wapens te bemachtigen in het gebied en de Duitse communicatielijnen te saboteren. Pogingen om tot gecoördineerde verzetsacties te komen liepen echter op niks uit.

EVACUATIE NAAR KNOKKE

In het laatste stukje bezet België ging het feit dat in ons land rond die tijd een regent werd aangesteld zo goed als ongemerkt voorbij. Koning Leopold III was door de bezetter naar Duitsland weggevoerd waardoor hij niet kon regeren. Aangezien de mogelijkheid van een regentschap in de Grondwet was voorzien, werd Prins Karel door de Verenigde Kamers benoemd tot Regent. Op woensdag 20 september 1944 legde hij de grondwettelijke eed af. Hij zou de koninklijke prerogatieven uitoefenen tot 20 juli 1950. De Amerikanen bevrijdden Leopold III weliswaar net vóór de capitulatie van Duitsland. Vanwege de onrust in het land rond de positie van Leopold III nam de koninklijke familie echter geruime tijd haar intrek in een villa in Zwitserland.

Op zondag 24 september kregen de Heistenaren van Ortskommandant Müller het bevel om hun gemeente binnen de drie dagen te verlaten. Ze zouden in Knokke onderdak krijgen in de vele leegstaande villa's en hotels. Het nieuws werd in de gietende regen aan alle straathoeken rondgebeld door de politiemannen Beckaert en Charles Haerinck. Tegen woensdagmiddag 12u moest de evacuatie ten einde zijn. Op de dag dat de Heistenaars het nieuws kregen van de gedwongen verhuis naar Knokke werden bij een bombardement in de Westkapellestraat een aantal huizen zwaar beschadigd. De bewoners verhuisden onmiddellijk. Rond de middag werd het Rode Kruis in Heist verwittigd van een fataliteit langs de Ramskapellestraat. Bij een hevige stormwind met regen uit het westen gingen de dragers van het Rode Kruis het slachtoffer ophalen. Het bleek om landbouwer Cyriel Costenobel (42) te gaan. Hij was naar zijn huis gaan kijken, dat door de inundatie onbewoonbaar was, toen hij op een landmijn trapte.

Toen de meeste Heistenaars zich de volgende dagen met hun hebben en houden op stootkarren en in kinderwagens op weg begaven naar Knokke begon het opnieuw te nazomeren en werd het snikheet. Jacques Utterwulghe, die toen tien jaar oud was, en met zijn familie in Pannenstraat 48 in Heist woonde vertelde over hun verhuis. “Een aantal oudere Duitse soldaten kwamen bij ons thuis met paard en kar om ons naar Knokke te brengen. Wat kleren en ondergoed, en het weinige eten dat er op dat moment voorhanden was, dat was het enige wat mee mocht. We zijn veilig en wel in Knokke aangekomen, waar we naar een leegstaande villa moesten.” Ook Simonne Debuck, de vrouw van Theophiel De Groote die met zijn vaartuig H42 in Engeland was aanbeland, moest de wijk nemen uit Heist. Zij vond met haar ouders onderdak in een villa in de Stationsstraat in Duinbergen. Gerard De Vlieghe, die als elfjarige jongen met zijn ouders in de Acht Meilaan in Duinbergen woonde, trok naar Heist om zijn familie te helpen verhuizen. “Allen moesten weg: boeren, burgers, allen die verder woonden dan Café du Lac. Samen met mijn Peetje reed ik zelf met de kinderwagen met kind en nog van alles erin. Aan het begin van Duinbergen begonnen de kanonnen van Lissewege te schieten. Iedereen liep naar de beschutting van de huizen. Ik ook. En ik liet het kind en de kinderwagen staan. Maar toen riep mijn Peetje ‘en Hedwige?’. Toen ben ik vlug teruggelopen. Intussen werden langs de Boulevard mensen doodgeschoten of gekwetst.”

André Serreyn, toen net 15, herinnert zich ook de gedwongen vlucht. “Eerst heb ik Metje Maria (Pinte) en Pee Smit helpen evacueren. Pee Smit had zelf een karretje ineengeknutseld. Tussen Heist en Duinbergen zijn we de dinsdagnamiddag langs de Elizabetlaan drie keer beschoten geweest. Iedere keer kropen we onder het karretje in de hoop dat we niet zouden geraakt worden. ’s Anderendaags ’s morgens zijn wij dan zelf gevlucht met een steekkar van de Schrijnwerkerij Van De Walle. We trokken langs de Panneslag naar Knokke in de hoop dat dit een veiliger route was. Dat ging moeilijk want het was een aarden weg die ook vol granaatinslagen lag. Vader stootte de kar. Mijn zuster Hilda en ik liepen ervoor en trokken aan een touw. Moeder zat bovenop de kar want ze was ziek, en mijn andere zus Roza was aan de dissel.” Prudent De Vent vertelde later: “Wij zijn gevlucht met een ‘geleende’ stootkar van Constantje Trim. Op de stootkar werden er matrassen, beddengoed, potten, pannen en zelfs enkele souvenirs opgeladen. ’s Namiddags tussen 14 en 16u was het ergst. De gevaarlijkste zone was tussen het bosje van Heist en de kerk van Duinbergen.”

Geregeld beschoot de Duitse Hamilton-batterij de Canadese stellingen aan het Leopoldkanaal. De Canadezen beantwoordden het vuur vanuit Lissewege en schoten naar de Kommandatur in de Duinresidence in Duinbergen. Obussen die te kort vielen kwamen terecht op de vluchtweg van de Heistenaars naar Knokke. Apotheker Jan Maes schreef in zijn bevrijdingsdagboek over de vlucht naar Knokke en wat er gebeurde als obussen dicht bij de vluchtelingen insloegen. “’t Is zo’n ernstige alerte dat een groot deel van onze conserven en confituur op de baan is blijven liggen. Men had het stootkarretje laten vallen. Alles gleed eraf en wat breekbaar was lag aan stukken. Onze doortocht tot Duinbergen verliep uiteindelijk goed ondanks de sissende obussen die gingen ontploffen in de duinen.” De stoet vluchtelingen van Heist naar Knokke kwam herhaald onder vuur te liggen, onder meer ter hoogte van Restaurant Helios langs de Elizabetlaan in Duinbergen. In totaal lieten drie Heistenaars tijdens de evacuatie het leven. Ook vielen er 44 gewonden.

De elfjarige Gerard De Vlieghe herinnerde zich later de begrafenis van de slachtoffers in Duinbergen. “Ik was misdienaar en de mensen werden begraven achter de kerk daar we niet meer naar Heist konden. Het was de droevigste periode uit mijn kinderleven. Ik zie nog altijd de lijkkisten zakken in die putten, terwijl de mensen huilden van ellende. Ook ik stond daar altijd te schreien en met een kandelaar of een kruis in mijn handen. Ik hoor nog altijd een moeder roepen ‘Georgetje toch…’ Vraag mij niet wie dat was, want veel van die mensen kende ik niet.” Met het slachtoffer in kwestie ging het om Georges Everaert die amper 16 jaar was toen hij tijdens de vlucht naar Knokke bij een beschieting op dinsdag 26 september 1944 om het leven kwam. “Ik herinner mij nog goed de laatste mis” vertelde Duinbergenaar Gerard De Vlieghe vervolgens. “De pastoor kwam niet meer opdagen en met mijn broer Jerome keerde ik naar huis terug. Ze schoten met kanonnen en we vluchtten in de schuilkelder op de markt. Het was een grote sterke bunker, gemaakt voor de burgers. Hij zat stampvol. Een vrouw zat te schreien. Een andere wees haar terecht en zei dat ze zich moest sterk houden voor de kinderen…”

PRECAIRE VOEDSELVOORZIENING

In Knokke werd de voedselvoorziening voor de eigen inwoners en de gedwongen inwijkelingen uit Heist en Zeebrugge snel zeer precair. Meer dan 20.000 mensen waren in die dagen bijeengetroept in de badplaats. Knokke telde tevoren slechts 9.350 inwoners. Ondermeer was de aanvoer van vis de laatste weken compleet weggevallen omdat geen enkel vissersvaartuig nog op zee kon. Sommigen raakten in de laatste bezettingsweken echter toch aan meer vlees dan wat ze tijdens de rest van de oorlog gewend waren. De boeren in de polder rond Knokke werden verplicht tot het leveren van graan en ook vlees. Sommigen waren trouwens met hun dieren naar de badstad gevlucht. In de manège langs de Zoutelaan werd een noodslachterij ingericht. Veel mensen gingen er vrijwillig helpen, zoals meester Urbain Vandermoere. Zo kwam het vrij vlug tot een redelijk vlotte voedselbedeling in de ingesloten enclave. De mensen konden meestal zo’n 300 gram brood per dag bemachtigen en na enige tijd werd het vleesrantsoen op 350 gram gebracht. Daartoe werd met een bootje over de overstroomde landerijen vee opgehaald tot in Oostkerke en Hoeke.

Octavie Dumez die met haar familie uit Heist onderdak had gevonden in het Zoute in Knokke vertelde later “Dagelijks trok vader naar ‘Winterhulp’ om soep, in Knokke dorp. De kinderen gingen naar de Duitse soldaten toe om brood te halen en het viel op dat de jongere Duitse soldaten heel vriendelijk waren voor de kinderen. Mijn vader, François, was een kei in het vangen van meeuwen, wat dan ook geregeld door moeder werd klaargemaakt voor middageten. Maar er werd ook veel paardenvlees gegeten. Op een dag kwam vader zelfs met een levend paard naar de villa waar we toen waren ondergebracht. Moeder Esther was echter veel te bang zodat men uiteindelijk het paard heeft moeten laten lopen.”

Jeanette Couwijser die met haar ouders uit de St. Antoniusstraat in Heist was geëvacueerd naar een villa in het Iers pad in Knokke herinnerde zich later dat de twaalf mensen in het huis, na een zware beschieting, binnen zware stappen hoorden. “Mijn vader ging voorzichtig kijken en zag dat het twee Duitsers waren op de vlucht. Hun paard was gewond en ze vroegen of we soms paardenvlees wilden hebben, en of we een slachter kenden. Uiteindelijk werd het dier afgemaakt met een nekschot en daarna zijn de Duitsers vertrokken. We hebben nog zeer lange tijd kunnen eten van dit paardenvlees.” De jonge Gerard De Vlieghe wist na de oorlog te vertellen dat ze in de dagen net voor de bevrijding de hand konden leggen op vlees “van doodgeschoten dieren. We hadden ook melk. De melk voor de kinderen werd opgewarmd met metablokjes, gepikt of gekregen van de Duitser. Maar het brood raakte op. Het heeft gelukkig maar een paar dagen geduurd.”

Apotheker Jan Maes noteerde in zijn oorlogsdagboek: “Vanaf 27 september begon voor ons de koers voor de ravitaillering. Om te beginnen zaten we drie dagen zonder vlees. Maar stilaan vonden we meer aanknopingspunten. Van Vanbelleghem kregen we elke week een halve kilo boter. We hebben ook nog een klein biggetje kunnen bemachtigen dat we helemaal in hoofdkaas draaiden om op het brood te breien. Melk voor de kleine konden we in de eerste twee weken genoeg krijgen. De melkboer ging iedere dag om melk aan de kanten van ’t vliegplein en op de weg van Westkapelle naar Sluis. Die mens was te bewonder voor zijn moed. Op 21 oktober aten we paardenvlees (niet mis!). We geraakten er aan omdat veel beesten gedood werden in de weiden.”

André Serreyn was met zijn familie bij bekenden van zijn grootouders terecht gekomen in Hotel Sablon van de Rombouts. “Op een gegeven moment zaten we daar met 105 man in de kelders. In de grote hof stonden schapen en ook een paar koeien. Die werden geslacht, zo kwamen we aan eten. Bij de bakker moesten we soms lang in de rij staan in de hoop van aan een ‘klietebroodje’ te geraken. Soms kwamen mensen stukken vlees verkopen in het hotel. ’t Kwam van paarden die op mijnen gelopen waren. Omdat er melk nodig was voor de kleine kinderen zijn een paar Heistenaars, waaronder mijn vader, toen een paar melkkoeien gaan stelen. Die hebben we in de hof van de Sablon te grazen gezet en zo was er steeds verse melk voor de kleintjes.” De jeugdige Gerard De Vlieghe herinnerde zich uit die periode: “In de wei lagen dode koeien, één stond nog recht met drie poten en één slingerde er nog los aan.”

SWITCHBACK: BEVRIJDING UIT HET OOSTEN

De verwachting van de bevolking in Heist en Knokke was dat de Duitse 64ste Infanterie Divisie geen al te grote tegenstand zou bieden. Dat pakte echter heel anders uit. De Canadese troepen die de kust volgden botsten op felle Duitse weerstand langs het Boudewijnkanaal tussen Zeebrugge en Brugge. De gevechten duurden verschillende dagen en eisten vele slachtoffers aan beide zijden. Daarna trokken de Duitsers zich terug achter de afleidingsvaarten, alhoewel ze nog in Zeebrugge bleven patrouilleren. Zelfs in de stationswijk kwamen ze dan nog, alhoewel ook de Canadezen daar reeds verkenners hadden rondlopen. Enkel dokter Voet had in de stationswijk van de Duitsers toelating gekregen om op de Rode Kruispost in zijn huis langs de Kustlaan te blijven. Op een gegeven moment kwam een Duitse patrouille bij dokter Voet binnen terwijl zich op zolder al een stel Canadese soldaten ophield. De eigenlijke Canadese aanvalsmacht kon echter vanwege de inundatie van Zeebrugge en aanpalend gebied niet verder. In die dagen werd het duidelijk dat de bevrijding van Zeebrugge Dorp, Heist en Knokke uit het oosten zou moeten komen. Ook vanuit Zeeuws-Vlaanderen rukten namelijk de Canadezen op. Maar het ging ze evenmin voor de wind. Pluspunt voor de geallieerden was alvast dat vanaf 28 september de haven voor Oostende in beperkte mate kon gebruikt worden voor de aanvoer van proviand en brandstof. In tegenstelling tot de andere Kanaalhavens hadden de Duitsers Oostende eerder zonder veel weerstand opgegeven. Wel hadden ze de haveninstallaties gedeeltelijk buiten gebruik gesteld wat de heropening van de haven vertraagde.

Als een natuurlijke verdedigingszone voor hun “Schelde Festung Süd” zagen de Duitsers nog steeds de twee afleidingsvaarten van Heist tot in Maldegem en dan verder langs het Leopoldkanaal tot bij de Braakman en de Schelde. Het in handen houden van dit bolwerk gaf de bezetter controle over de Scheldemonding en dat zorgde er weer voor dat de haven van Antwerpen niet door de geallieerden kon gebruikt worden. Probleem was dat het de geallieerden begin oktober nauwelijks lukte om West-Zeeuws-Vlaanderen binnen te dringen. Er kwam een nieuw plan om de “Scheldt Pocket”, de laatste Duitse vesting tussen de vaarten en de Scheldemonding, te veroveren.

De Canadese bevrijders besloten dat er niks anders op zat dan de ingesloten Duitsers in de “Scheldt Pocket” in de rug aan te vallen vanaf een landingspunt op de Scheldeoever. Eerst werd echter bij het Leopoldkanaal nog eens druk op de ketel gezet. Deze aanval over de vaarten was deels ook bedoeld als afleidingsmanoeuvre voor de aanval op de Scheldeoever. Om 5.25u op de morgen van 6 oktober werden stilte en duister bij de uitwateringsvaarten plots onderbroken door het gehuil van hele batterijen Wasp-vlammenwerpers, die in een oogwenk de nacht in klaarlichte dag herschiepen. De Duitse posities werden over de vaarten heen bestookten met stromen brandende “fras”. Dat is gestolde petroleum die met een brandende benzinestraal in korte stoten of in lange stromen over een afstand werd weggeschoten. Ook gebruikte men geluidseffecten om de vijand te doen geloven dat een eind meer oostwaarts aan een brug gebouwd werd, terwijl dat niet het geval was. Groepjes soldaten van het Royal Montreal Regiment probeerden in bootjes de overkant van de Leopoldvaart te bereiken. Sommigen werden door eigen frasvuur gedood of bij het licht van de brandende vaartkant door Duitse machinegeweren. De meeste Canadese soldaten vonden bij deze aanval de dood, raakten gewond of werden krijgsgevangen genomen. Bij afloop schoten er nog slechts 13 soldaten van het Royal Montreal Regiment over.

Onder de naam operatie "Switchback" werd in de nacht van 8 op 9 oktober vanuit Terneuzen door de 9de Canadese infanteriebrigade een landing over de Westerschelde en de Braakman uitgevoerd tussen Biervliet en Hoofdplaat. Luitenant-generaal Guy Simonds, die het bevel van het Eerste Canadese Leger had overgenomen, zette daarbij een regiment “LVT-4 Water Buffaloes” en ook “Terrapins” in. Dat zijn amfibievaartuigen. De Buffaloes waren voorzien van vliegtuigmotoren en konden 30 manschappen vervoeren. Aan land haalden de voertuigen een snelheid van 26 km per uur maar in het water waren ze bijzonder traag en voeren niet harder dan 8 km per uur. Bij de operatie Switchback werden 97 van deze voertuigen ingezet. Toen de Buffaloes het strand naderden schoot de Duitse luchtafweer enkele kilometers verderop de nachtelijke hemel in, omdat ze dachten dat een groot aantal vliegtuigen overkwam.

Eenmaal aan land was het nu aan de troepen van de 9de Brigade om een doorbraak te forceren. Ingesloten en belaagd aan alle kanten, wisten de Duitsers echter nog steeds niet van wijken. Op 11 oktober 1944, de dag dat de eerste V1 in het Antwerpse viel, werd Sluis zwaar gebombardeerd omdat de Canadezen dachten dat daar een Duits hoofdkwartier was gevestigd. In vijf opeenvolgende luchtaanvallen werd het grensstadje een prooi der vlammen. Ruim drie kwart van alle huizen werd verwoest. Ook het stadhuis met belfort lag in puin. Er vielen 61 burgerslachtoffers. De meeste inwoners vluchtten weg naar boerderijen, Sint-Anna ter Muiden of Knokke. De Britten bombardeerden die dag ook Fort Frederik Hendrik bij Breskens. Daarbij werden liefst 160 Lancasters en 20 Mosquito’s ingezet. Eén Lancaster ging daarbij verloren. De Canadese historicus Michael Bechthold heeft uitgezocht dat tijdens de operatie Switchback niet minder dan 1.653 bombardementsvluchten werden uitgevoerd boven de regio die nog door de Duitsers bezet werd. Door het slechte weer konden gedurende twaalf dagen echter geen vliegtuigen worden ingezet. Op veel van de andere dagen zorgde een laaghangende wolkendek ervoor dat de piloten bijzonder zorgvuldig moesten tewerk gaan bij het identificeren van de doelwitten.

Het was in die periode dat velen hun leven dankten aan Dr. Eugène Mattelaer. De latere Knokse burgemeester was hoofdgeneesheer van het noodhospitaal van het Rode Kruis in de Kolonie, het tegenwoordige Atheneum. Hij moest vaak bij het licht van petroleumlantaarns opereren. Mattelaer zei na de oorlog "ongeveer driehonderd gewonden heb ik toen verzorgd. Ik deed veertien beenamputaties. We waren compleet van de buitenwereld afgesloten." Denkend aan het zinloze van de oorlog, aan de verschrikking van de slagvelden en aan de vele slachtoffers, schreef Eugène Mattelaer toen de eerste versie van een gedicht dat later wereldberoemd geworden is. Aanvankelijk was het slechts vijf regels lang. Mattelaer wou er zichzelf en zijn strijdmakkers moed mee inspreken. Het gedicht was hem ingegeven door een zwaargewonde Sluizenaar, die in het noodhospitaal was binnengebracht. Na de eerste behandeling riep de man Mattelaer toe: "Jongeman, bedankt ! Ik zal wel nie meer kunnen vliegen, ik zal voortaan nog wel kunnen kruipen." Het was toen 11 oktober 1944. Een tijd later zei het hoofd van de tweede verpleegpost, mevrouw Marie Louise Noël in onvervalst Brugs dialect: "Docteurtje, we goan wider zeker nie meer kunnen lachen. Als Ons Here er ons uut helpt, goan we content zin en blide." Zonder dat ze het besefte, gaf de Florence Nightingale van het Knokse Rode Kruis het tweede gedeelte aan voor het gedicht van Eugène Mattelaer. Het gedicht Nooit de moed opgeven kreeg ruime bekendheid en werd in niet minder dan 750 talen en dialecten vertaald.

Nooit de moed opgeven.
Kun je niet vliegen, loop.
Kun je niet lopen, ga.
Kun je niet gaan, kruip.
Maar blijf nooit stilstaan.
Nooit dalen maar opgaan.
Kun je niet lachen, glimlach.
Kun je niet glimlachen, wees toch blij.
Kun je niet blij zijn, wees tevreden.
Maar nooit de moed opgeven.
Immer voorwaarts streven.

DE BEVRIJDING VAN KNOKKE EN OMSTREKEN

Pas op 13 oktober kregen de Canadian Scottish Rifles vaste voet bij de kruising van de weg Eede-Aardenburg, een kilometer ten noorden van het Leopoldkanaal. De toestand werd nu echt hopeloos voor de Duitse soldaten in de regio. Op zondag 14 oktober 1944 lieten de Duitsers in Knokke affiches aanplakken met de waarschuwing dat wie het nog waagt naar Heist te gaan onmiddellijk zal worden neergeschoten. Het was tevens die zondag dat de Duitse veldmaarschalk Erwin Rommel op bevel van Hitler zelfmoord pleegde. Gelijktijdig liet generaal-majoor Eberding in Knokke aan zijn troepen weten dat iedereen die zich zou overgeven, beschouwd werd als deserteur. En desertie werd met de dood bestraft. Privé dacht Eberding er echter heel anders over. Hij wist dat het liedje uit was. Tegen zijn adjudant zei hij op een dag “Beste Hundt, ik dank U voor alles. Ik zou U trouwens willen zeggen: laat U toch helemaal op het laatst niet doodschieten voor een zaak die verloren is.” ("Lieber Hundt, ich danke Ihnen für alles. Im übrigen möchte ich Ihnen sagen: lassen Sie sich für eine verlorene Sache nicht noch zu guter letzt totschießen.")

Rond deze tijd begonnen de Duitsers ook vliegende bommen los te laten uit vliegtuigen boven de Noordzee. Britse Mosquitovliegtuigen probeerden de bommen te onderscheppen voor ze de Engelse kust bereikten. Op 20 oktober onderging Knokke een duikvluchtbombardement op het moment dat een paar kilometer verderop Lapscheure werd bevrijd. Inmiddels stonden de Canadezen voor Oostburg en de volgende dag werd Breskens veroverd. Eveneens op 21 oktober kwam in Zeebrugge de Heistse weerstander Robert Verburg om het leven. Hij was amper 22 jaar. Ondertussen lagen Knokke, Heist, Westkapelle en Ramskapelle, Sluis, Sint-Anna, Hoeke en Oostkerke bijna permanent onder vuur. Een bittere strijd werd geleverd en de bezetter slaagde er herhaaldelijk in om Canadese soldaten gevangen te nemen. Dat werd makkelijker gemaakt door het barslechte weer waardoor gedurende zes dagen luchtsteun vanwege de Britse 84 Group van de Tactical Air Force wegviel. De krijgsgevangenen werden op 25 oktober naar Knokke gebracht en kregen het bevel bij het Dorchester hotel langs de Kustlaan hun eigen kamp te maken en met prikkeldraad te omringen. “Ze hadden plezier” herinnerde zich later de Heistse apotheker Jan Maes. “Ze deden teken dat de pinnekensdraad eigenlijk voor de Moffen bedoeld was. Nog een paar dagen geduld zegden ze.” Diezelfde woensdag 25 oktober kwam Ortskommandant Müller nog met het bevel dat heel Knokke moest ontruimd worden omdat het een gevechtsstelling zou worden. De kort tevoren aangetreden bevrijdingsburgemeester Camille Deckers antwoordde echter prompt “We blijven!”

De Duitsers moesten uiteindelijk steeds verder terugplooien. Hun laatste verdedigingslinie bestond uit het afleidingskanaal van Retranchement, de Damse Vaart en de afleidingsvaarten vanaf de verwoeste Syphon tot Zeebrugge. Op zaterdag 28 oktober trad een weersverbetering op en was er voor het eerst sedert dagen weer luchtsteun voor de Canadezen. Een dag later bereikten ze dan ook Cadzand en op 30 oktober stonden ze in Retranchement. De Duitsers hadden de bruggen over het Uitwateringskanaal verwoest. De Wehrmacht liet in allerijl uit Heist en Knokke nog enige versterkingen aanrukken, die zich achter het kanaal bij Retranchement verschansten. Het mocht echter niet baten. Canadese verkenners staken het kanaal over en vormden een bruggenhoofd waarna de genie een baileybrug over het water legde. Vrij snel bereikten de Canadezen vervolgens Belgisch grondgebied en de wijk De Vrede. Langs de Graaf Jansdijk en de Paulusdijk arriveerden de bevrijders op 31 oktober bij de Knokse Oosthoek. Apotheker Jan Maes schreef op die dag in zijn dagboek: “Het artillerievuur is ononderbroken. Het is nog nooit zo erg geweest. Overal ligt glas en waren er vele voltreffers in het bovenste gedeelte van de Lippenslaan.” In Knokke verspreidde het nieuws van de nakende bevrijding zich als een lopend vuurtje “de Engelsen komen. De Tommies zijn al in den Oosthoek”. Het woord geallieerden was bij de mensen nog niet ingeburgerd. Het zou echter niet lang meer duren voor elke Knokke- en Heistenaar zou weten dat deze “Tommies” geen Engelsen en geen Amerikanen maar Canadezen waren.

De oprukkende bevrijders werden in de Oosthoek gecontacteerd door de plaatselijke weerstand die hen vroeg om Knokke niet plat te schieten. Een gepland bombardement van Knokke zou hierdoor in extremis zijn afgelast. Dat kon door de nauwe samenwerking tussen de troepen in het veld en de Tactical Air Force. De hoofdkwartieren voor beide eenheden bevonden zich namelijk in aanpalende vertrekken. Een gevraagd bombardement kon op die manier vaak binnen het kwartier worden uitgevoerd of afgelast. Voor de kust lag inmiddels ook het Britse slagschip HMS Warspite, dat de Duitsers in Walcheren met 15-inch kanonnen beschoot, maar zo nodig eveneens in Knokke zou ingrijpen. De BBC meldde dat de geallieerden Knokke waren binnengedrongen en dat hevige straatgevechten aan de gang waren. De Vlaamse vissersgezinnen in Engeland vreesden het ergste. In de loop van de vroege ochtenduren had het Geheim Leger in de badstad ervoor gezorgd dat de Canadese krijgsgevangenen van het Dorchester hotel hun tachtig Duitse bewakers konden overrompelen en opsluiten.

De zogeheten Rommelstelling “klein Tobroek” bij het Zwin werd op de bevrijdingsdag uitgeschakeld door de Canadezen. De vesting gold als onneembaar. Ze was met behulp van vele opgeëiste lokale werkkrachten gebouwd. Achter deze vesting lagen mijnenvelden. Het was Sergeant Norman Eugene Tuttle van de Canadese Highland Light Infantry die met zijn Platoon nr 12 onder hevig machinegeweervuur de aanval inzette op de bunker dwars door het met mijnen en prikkeldraad bezaaid gebied. Hij maakte met zijn kleine groep de gevangenneming van liefst 250 Duitse soldaten en officieren mogelijk. De weg naar Knokke lag nu helemaal open. Tuttle werd genomineerd voor een Victoria Cross onderscheiding, maar kreeg uiteindelijk een Distinguished Conduct Medal opgespeld.

André Serreyn herinnert zich nog het moment dat ze in Hotel Sablon door de Canadezen bevrijd werden. “’t Was rond 9.30u ’s morgens al. Direct werd de vlag uitgestoken. ’t Duurde niet lang of één van de dochters Rombouts begon op de piano te spelen en daarna begon men te dansen. De leute heeft echter niet lang geduurd. In de namiddag werd het hotel plots beschoten vanuit Duinbergen. Er waren in totaal vijf inslagen, waarvan één obus bij de voordeur, die niet ontploft is. Was dat wel het geval geweest dan zouden veel vluchtelingen in de hal zijn omgekomen. In de hof sneuvelden een paar schapen. Iedereen repte zich snel weer naar de kelder. Het Verzet had ook de oorlogscommissaris Fonteyne opgesloten in het hotel.”

Leden van de Knokse afdeling van het Geheim Leger gingen inmiddels in de loop van de morgen gewapend naar het Prince’s hotel om er te onderhandelen met de Ortskommandant. Het Geheim Leger (GL), was met zijn 54.000 leden veruit de grootste verzetsorganisatie in ons land. Het had zijn 'officiële' naam pas op 1 juni 1944 gekregen van de Belgische regering in Londen. Bij de gesprekken in Knokke moesten de leden van het Geheime Leger echter hun wapens achterwege laten en Ortskommandant Müller weigerde zich over te geven aan wat hij “terroristen” noemde. Daarop werd snel een Canadese krijgsgevangene gehaald die net bevrijd was uit de Dorchester. Toen wilde Müller wel de wapens neerleggen. Hij werd met zijn entourage als krijgsgevangene naar de binnenkoer van het politiekantoor in de Staquetstraat gebracht. Uiteindelijk rukten de Canadezen op woensdag 1 november 1944 op naar het centrum van Knokke. De eerste Shermann-tank reed ’s morgens via de Zoutelaan en de Elizabetlaan ter hoogte van de Pierslaan het stadscentrum binnen. Onmiddellijk begonnen de Knokkenaars hun huizen te bevlaggen. Vanuit de bunkers van het Binnenhof werd op 1 november nog een tijdlang symbolisch weerstand geboden. Uiteindelijk gaf generaal-majoor Eberding zich rond 15u zonder veel problemen over. Hij en zijn staf, waaronder drie vleugeladjudanten, stonden volgens één versie al gepakt en gezakt klaar toen de Canadezen ze inrekenden; Eberding met het hoofd in de handen. Een ander verhaal zegt dat de generaal-majoor nog via de duinen probeerde te ontkomen. Feit is dat hij werd opgepakt. Eberding werd per jeep via het Hazegras naar St. Anna-ter-Muiden gevoerd. Daar weigerde hij echter op het hoofdkwartier van de Canadese brigade de capitulatie te tekenen voor de resterende Duitse troepen in het gebied. De Canadese majoor Martin gaf toen het bevel om Eberding in Oostburg op te sluiten.

Irène De Vent, die in Heist bij Winterhulp werkte, had in de laatste weken van de oorlog met haar ouders, broers en zusters onderdak gevonden in een appartement in de Lippenslaan. Ze hadden de Canadezen gadegeslagen bij het innemen van Knokke. “Wij gingen zien op straat. Enkele Canadezen gingen aan hun middagmaal beginnen. Ze hadden alles klaargezet: de boterhammen nogal rijk belegd. Toen ze nog eens in hun tent gingen om het een en ander te halen had mijn oudste zus Martha alles al meegenomen. Ik had haar nog nooit zo vlug zien handelen. We hadden toen in de schuilkelders niet zo veel eten.” Heistenaar Jacques Utterwulghe, had bij de evacuatie met zijn familie in de leegstaande villa “Clem” in de Koningslaan in Knokke onderdak gevonden. Toen het schieten buiten minderde, dachten ze dat de gevechten ten einde waren en hij liep met zijn familie de straat op. “Maar de Canadese bevrijders riepen ons in het Frans toe dat we onmiddellijk terug in de kelders moesten” herinnerde hij zich later. Immers vanuit Duinbergen schoten de Duitsers nu naar Knokke. Veel mensen stoorden zich echter niet aan de waarschuwingen van de Canadese militairen en liepen door de pas bevrijde straten. Ook de jeugdige Jean Klincke, toen net 13, was van de partij. Hij vertelde later aan Cnoc Is Ier: “Na de middag stroomde een geestdriftige menigte samen op de Eeuwfeestplaats (tegenwoordig Burgemeester Frans Desmidtplein) om de bevrijding te vieren. Het was rond 17u toen ik daar tegen de gevel mijn allereerste sigaret probeerde op te steken. Een achttal meter verder ontplofte plots een brisantbom. Een oorverdovende slag. Dodende granaatscherven spatten met ontzettende kracht in het rond. Voorzichtig kroop ik recht. Het plein was compleet verlaten. Voor de “Centenaire” lagen enkele dode en zwaargewonde mensen. Het bloed stroomde in de straatgreppel. Tussen de vrijheidsboom en het oorlogsstandbeeld lag een bejaard ventje op de rug. Zijn kloefen lagen enkele meters verder. Een hond was naast de dode een klomp mensenvlees aan het verslinden. Ik heb het dier weggejaagd en ben naar huis gerend!” Bij het bombardement op de Eeuwfeestplaats verloren vier mensen het leven waaronder één Canadese militair. Onder de Knokse slachtoffers bevonden zich ook twee verzetslieden, Etienne Demey en Albert Daese. Er vielen verder nog vier zwaargewonden. Op de avond van woensdag 1 november 1944 waren nog enkel Duinbergen, Heist en Zeebrugge bezet gebied.

LAATSTE VERZET IN DUINBERGEN, HEIST EN ZEEBRUGGE

Een belangrijk verdedigingspunt van de Duitsers werd nog gevormd door de Duinenresidence op de Vossenhul in Duinbergen. Op donderdag 2 november drongen de North Nova Scotia Highlanders door tot op het grondgebied van Heist. De kustgemeente was vanaf de Fourierstraat tot aan Café Du Lac op last van de bezetter zo goed als helemaal ontruimd. In Duinbergen was de bevolking meestal wel in hun huizen gebleven. Dat maakte de strijd om de Duinresidentie des te gevaarlijker. De Canadezen rukten onder meer op via de Elizabetlaan. Gerard De Vlieghe, die toen 11 jaar was, vertelde later. “Wij zagen een tank komen en wij kinderen zaten er naar te kijken door ons keldergat. De tank kwam in onze richting gereden en toen BANG ! Die tank schoot me daar een gat in de kerktoren. We sprongen als gekken terug in onze kelder. Was me dat een petat. Toen kwamen er nog meer tanks en heel veel soldaten. En wij naar buiten en applaudisseren. Velen waren ontroerd.” Ook Simonne Debuck kwam met haar familie uit de kelder van de villa waar ze verbleven in de Stationsstraat in Duinbergen. Na zes weken van vrees leek de oorlog eindelijk voorbij. Haar vader kreeg van Canadese soldaten wat sigaretten. “Het was de eerste keer in zijn leven dat hij een sigarette opstak” herinnert Simonne zich lachend.

Om 11u ’s morgens voerden Typhoons van Group 84 nog een beslissend bombardement uit op de Duinresidence. Canadese bronnen schreven : "de gevechten hier werden, ondanks de grote gevaren, door een talrijk kijkerspubliek, waaronder vrouwen en kinderen uit Knokke en Duinbergen, gevolgd. Zodra de witte vlag zichtbaar werd, zwermden ze over de stellingen, geen acht slaand op het gevaar van mijnen en valstrikken." Van Duinbergen trokken de bevrijders verder naar Heist. Het was op vrijdag 3 november dat het 7de Reconnaissance Regiment (Duke of York's Royal Canadian Hussars) Zeebrugge, als laatste Vlaamse gemeente, bevrijd heeft. Om 7.30u ’s morgens hadden de laatste 80 Duitse soldaten zich overgegeven. De Canadezen die uit het oosten kwamen konden eindelijk hun westelijke wapenbroeders van de 12de Manitoba Dragoons de hand drukken.

“Per velo trachtte ik op vrijdag 3 november naar Heist te rijden” schreef apotheker Jan Maes in zijn dagboek. “Maar aan Duinbergen mocht men nog niet door. Er werd nog gevochten”. Die dag kwamen in Heist ook de weerstanders Frans Ceyfs (26) en Eugène Mitchell (22) om het leven. Ze werden gedood door een landmijn. Tegen 9.50 u was volgens de militaire overheid officieel het opruimen van de laatste weerstandsnesten in het hele gebied afgelopen. Heel België was nu bevrijd. Bijna onmiddellijk hoorden de gevluchte Heistse vissers in Cornwall het blijde nieuws op de BBC. Pas op zaterdag 4 november mochten de geëvacueerden vanuit Knokke op eigen risico naar Heist en Zeebrugge teugkeren. Overal hadden de Duitsers op strategische plaatsen mijnen gelegd en ook in de huizen zaten soms boobytrapbommen verstopt. Hier en daar was bij de mensen ook gestolen. Aan veel huizen was flinke schade. Jeanette Couwijser, die als meisje van tien jaar met haar ouders naar Knokke was gevlucht vertelde later “Toen we terug naar Heist mochten hebben wij ons huis in de St. Antoniusstraat in zeer slechte staat teruggevonden. De helft van het dak was weg en er vielen geen deuren noch ramen meer te bespeuren. In onze eetkamer stond er zowat twintig centimeter water.” Tijdens de beschieting van Knokke tussen 2 oktober en 2 november hadden elf Heistenaars, in de leeftijd van 6 tot 43 jaar, het leven gelaten. Ook heel wat Knokkenaars zijn in die periode omgekomen. De bevrijding van de Schelde Pocket had verder 207 Canadese officieren en 3.443 manschappen gekost. De Duitsers telden ca. 5.200 krijgsgevangenen en ca. 5.000 doden.

Generaal-majoor Eberding werd in gevangenschap vanaf 18 november door de Britten in kamp Trent Park benoorden Londen flink aan de tand gevoeld, onder meer omdat hij Himmler goed kende en zeer hoog met hem opliep als “een streng, maar rechtvaardig en efficiënt persoon met een ‘goed hart’ voor zijn mensen”. Eberdings gesprekken in gevangenschap met SS Oberführer Meyer (opgepakt bij Luik) over Himmler werden in het geheim afgeluisterd door een hoog Brits officier. De inhoud werd pas vele jaren later vrijgegeven door de Britten. Een aanklacht ten laste van Eberding wegens “enkele oorlogsmisdaden” werd na de oorlog niet weerhouden. Uit gesprekken bleek verder dat Eberding Hitler minachtte omdat deze “zich liet omringen door mensen die nooit een frontlijn gezien hadden”. Ook de Amerikanen ondervroegen Eberding vervolgens in het krijgsgevangenenkamp Clinton in Mississippi. Hij verklaarde dat in het bijzonder de luchtaanvallen van de Britten hem in Knokke kopzorgen hadden bezorgd. “De bombardementen maakten enkele slachtoffers onder mijn manschappen. Maar vooral echter werden troepenbewegingen bij dag praktisch onmogelijk en beperkten de luchtaanvallen inzet van de artillerie”. Eberding werd vrijgelaten uit krijgsgevangenschap op 16 juni 1947. Hij overleed op 83-jarige leeftijd in een tehuis voor generaals op rust in Erlangen nabij Nürnberg op 28 juni 1978.

WITTE BRIGADE EN WITTE BRIGANDS

Knokke was nog maar nauwelijks bevrijd of leden van het Verzet begaven zich op weg om mensen op te pakken die met de Duitsers hadden meegeheuld. Dat gebeurde onder meer in de namiddag van 1 november al in een woning naast Hotel de l’Europe. Octavie Dumez, die toen 14 was, herinnerde zich later dat de zogeheten “zwarte” het ook in Heist zwaar te verduren kregen. “De repressieperiode heeft grote indruk op ons gemaakt. Ik heb nog gezien dat de meubels van mensen die hadden samengezworen met de Duitsers, in brand werden gestoken.” Veel van de acties, die tegen echte of vermeende collaborateurs werden ondernomen, gebeurden op initiatief van leden van de Witte Brigade. Dat was ook in Heist het geval. In het totaal heeft de Witte Brigade in ons land echter slechts 3750 erkende leden geteld. In de maanden net voor de bevrijding liep het aantal niet-erkende leden echter aanzienlijk op. ‘Lid van de Witte Brigade’ deed het immers bijzonder goed bij de meisjes. Ook verschafte het de mogelijkheid ongestraft collaborateurs, lastige buren of concurrenten te verwonden, bestelen of vernederen. Van januari 1944 tot september 1944 werden de meeste aansluitingen bij de Witte Brigade genoteerd. Onder hen heel wat opportunisten van het laatste uur.

“Vaak was het ook riftjeraftje dat op de valreep nog een armband van de Witte Brigade aantrok” herinnert zich André Serreyn, die toen 15 jaar was. “Een spekkebakker, die heel de oorlog taarten voor de Duitsers had gemaakt en er flink aan verdiend had, was plots een voornaam lid van de Witte Brigade. Zo kon hij om te beginnen de aandacht van zichzelf afleiden. Leden van de Witte Brigade trokken in Heist kort na de bevrijding op pad om Garage Lucien kort en klein te slaan. Men kon zien hoeveel verstand ze wel hadden toen ze met een bijl op een draaiende compressor begonnen te kloppen. Fons Sabbe, die in de garage werkte, heeft ze uiteindelijk voor hun eigen veiligheid kunnen weerhouden. Dan spoedden ze zich naar de Parkstraat waar ze de meubels van de eigenaar van de garage op straat gooiden en in brand staken. Nog veel erger gingen de ‘Witte Brigangs’ te keer bij een bakker in de Onderwijsstraat. Toegegeven de man liet kazematten maken voor de Duitsers, maar zo kon hij veel Heistenaars vrijwaren van in Duitsland te moeten gaan werken. Zijn vrouw was het braafste mensje dat er maar rondliep. In de oorlog stopte zij veel mensen gratis een broodje toe als ze wist dat ze honger hadden. Maar neen de ‘Witte Brigangs’ hebben de hele inboedel en ook al de etenswaren uit de bakkerij op straat gegooid en in brand gestoken. De hitte was zo hevig dat er aan de overkant van de straat blaren stonden op de lattestoor van Leon Kaas z’n beenhouwerij. En de bakkerin hebben ze naar Brugge meegenomen, haar haar afgeknipt en dan op een karre rondgevoerd. Een grote schande. Een aantal mensen kreeg ook terecht moeilijkheden omdat ze het verkeerde uniform gedragen hadden. Maar velen van hen hadden het niet gedaan uit overtuiging maar om aan eten te geraken. Bij ons thuis zijn we als goede Belgen door de oorlogsjaren gesparteld, maar we hebben dan ook het grootste deel van de oorlog zwaar honger geleden. Ik kan begrijpen dat anderen dat er niet voor over hadden,” aldus André Serreyn.

Meteen na de bevrijding werd trouwens in heel België jacht gehouden op collaborateurs. Het begin van het tijdperk van de repressie. Resultaat: opening van 346.285 “collaboratiedossiers” waardoor 57.052 aanklachten volgden, die leidden tot 53.005 veroordelingen waarvan 1.247 tot de doodstraf. Hiervan werden er 242 ook daadwerkelijk uitgevoerd; een haatrecord. De verantwoordelijken van de omvangrijke economische collaboratie werden echter grotendeels ongemoeid gelaten. De repressie had als belangrijkste bedoeling de Vlaamse Beweging, die voor de oorlog en in de bezettingsjaren opgang had gemaakt, definitief uit te schakelen.

GUTT OOK BIJ DE MUSSCHEN VERVLOEKT

Al vanaf 1938 werd de Belgische goudvoorraad in veiligheid gebracht in het buitenland. Het goud kwam terecht bij de nationale banken in Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. De Fransen maakten ons goud echter over aan de Duitsers, maar na de oorlog werd de Nationale Bank van België schadeloos gesteld door de Banque de France. Onder de leiding van Camille Gutt, minister van Financiën in de regering-Pierlot, was inmiddels een belangrijke monetaire hervorming uitgewerkt. De plannen waren in Londen gesmeed, maar de besluitwet in dat verband werd op 6 oktober 1944 uitgevaardigd, een paar weken na de terugkeer van de regering uit Engeland. De overheid wilde een drastische inkrimping van de geldomloop. Dat gebeurde enerzijds door de definitieve opslorping van een deel van het geld van de burgers en anderzijds door het tijdelijk "invriezen" van wat genoemd werd "de overtollige koopkracht der inwoners".

Als voorbereiding op de geldinwisseling liet de Belgische regering in ballingschap tijdens de oorlog door de Londense drukkerij Bradbury biljetten maken van 100, 500 en 1.000 frank. Druktechnisch werden het echter laagstandjes van formaat. Een andere Londense drukkerij, de la Rue, mocht schatkistbiljetten maken van 5 en 10 frank. Ook zo lelijk als de nacht. Ze werden al vanaf de landing aangevoerd per amfibievaartuig in Normandië en gebruikt door de geallieerde troepen in ons land. Ook uit de VS kwam een massale hoeveelheid (25 miljoen stuks) Belgische 2 frank-muntjes in staal. Hiervoor werden blanco's gebruikt van de Amerikaanse cent.

De Gutt-operatie betekende meteen ook een nieuwe wisselkoers voor de frank. Het kwam neer op een feitelijke devaluatie van 50 % tegenover de dollar. Per lid van het gezin mocht men tussen 9 en 13 oktober 1944 maximaal 2.000 frank in de oude biljetten inruilen tegen de nieuwe. Overige cash en deposito's werden geblokkeerd. Veertig procent daarvan werd vanaf november 1944 geleidelijk vrijgegeven, maar enkel voor bedrijven en om belastingen en boetes te kunnen betalen. De overige 60 % werd omgezet in een gedwongen staatslening en was men de facto kwijt aan de betaling van belastingen. In de praktijk kwam het er dus op neer dat 'zwart' oorlogsgeld en woekerwinsten ofwel werden ingepikt door de staat, of waardeloos werden. Maar zoals men mag verwachten in een land onder de Paapse knoet: de kerkfabrieken en de kloosters kregen al hun geld terug. In Knokke, Heist en Zeebrugge Dorp gebeurde het inruilen van het geld uiteraard pas na de bevrijding in november. Kort nadien werden de lelijke Londense biljetten opnieuw vervangen door geld dat in Frankrijk was gedrukt. Het bleek echter dat die biljetten makkelijk konden nagemaakt worden, zodat de reeks in 1952 al werd afgevoerd.

Ook de Belgen die in Engeland verbleven kregen na verloop van enige tijd een brief van de
Belgische regering. Daarin stond dat iedereen die nog Belgisch geld had het in oktober 1944 moest insturen naar de Belgische vertegenwoordiging in Londen. De Musschen hadden er geen goed woord voor over. Yvonne Vantorre zegt "Onze Marie en ik hadden bijna geen Belgisch geld toen we gevlucht zijn. Wij waren nog niet lang getrouwd en hadden nog niks kunnen sparen." Marie Vantorre werd echter kwaad over de inhaligheid van een regering die de hele oorlog zo goed als geen poot had uitgestoken voor de Belgische vluchtelingen in Penzance. Ze smeet het weinige Belgische geld dat ze had op de grond en riep kwaad "Daarzie, ze mogen d'er om komen".

Ook in België zorgde de beslissing van Gutt voor grote weerstand. "Door de maatregel zal de slechte gemoedstoestand van het volk nog verscherpt worden. België schijnt ons voor het
ogenblik een proefkonijnenland. Is het wel nodig?” schreef de Zeewacht kort na de bevrijding van Oostende. De "operatie Gutt" werd, zoals later zal blijken, een totale fiasco. Het grootste gedeelte van het woekergeld werd door bemiddeling van de kloosters en kerkfabrieken, wit gewassen. Greep op de situatie kreeg de regering nooit echt. In februari 1945 werd de vrij waardeloze oorlogsregering-Pierlot dan ook ten val gebracht, voornamelijk door de economische moeilijkheden. Op dat moment verbleven de Musschen echter nog in Engeland, want de voorbereiding voor een gezamenlijke repatriëring van alle vluchtelingen liep niet direct van een leien dakje.

MOEIZAME VREDE

De oorlog was in België voorbij, maar het duurde nog geruime tijd voor in Zeebrugge, Heist en Knokke een min of meer normaal leven kon hernemen. Duitsland was namelijk nog niet verslagen. Op 16 mei 1944 had de Belgische Regering in Londen de Civil Affairs Agreement ondertekend. Hierdoor aanvaardden de geallieerden om in bevrijd België het wettelijke burgerlijk gezag te herstellen. Zo werd bij de bevrijding in november 1944 ook aan de oostkust een Brits bureau voor Civil Affairs opgericht. Civil Affairs kwam met een hele reeks schikkingen. De hoofdstraten in de regio moesten voorlopig vrij blijven voor het militair verkeer. Daar konden geen burgers parkeren, dat mocht enkel in de zijstraten. Sperrzeit, die nu curfew heette, bleef van kracht van 21u ’s avonds tot 6 u ’s morgens. Ook de verduistering moest verder in acht genomen worden, omdat een luchtaanval vanuit Duitsland niet denkbeeldig was. Alle wapens moesten worden ingeleverd.

Vanwege het gevaar was het eveneens verboden om zich in de Duitse bunkers te begeven. Maar Knokkenaars en Heistenaars deden dat toch. In Zeebrugge woonden een aantal gezinnen waarvan de huizen waren platgebombardeerd zelfs gedurende een paar jaar in de Duitse bunkers. Bewoners van de Knokse Oosthoek waren er om te beginnen als de kippen bij om “klein Tobroek” leeg te halen. Octavie Dumez, die als veertienjarige met haar familie uit Heist naar villa Soeur Ann bij het Zoutekerkje was gevlucht vertelde later: “de bunkers staken vol eten: kaas, salami, conserven en boter. De Canadezen zelf hebben ons nog geholpen om een en ander mee te brengen naar ons huis, en stelden zelfs een vrachtwagen ter beschikking. Slechts enkele dagen na de eigenlijke bevrijding zijn we reeds terug naar Heist getrokken, en dit met een wagen volgeladen met eten.” Er was in die eerste bevrijdingsdagen evenwel geen elektriciteit, geen gas en geen steenkool, en de winter naderde. Om per tram naar Blankenberge of Oostende te rijden diende men eerst te voet een noodbrug vlakbij de sluizen van het sas van Heist over te steken. Ook de zwarte markt behoorde niet tot het verleden. In de tweede helft van november kwam eindelijk de postbedeling weer op gang. Men was meer dan twee maanden verstoken gebleven van post. Duivenliefhebbers probeerden opnieuw hun hokken te vullen in de hoop snel weer met de duiven te kunnen spelen. Tot 14 november kreeg men in Knokke en Heist van Gutt de tijd om het oude geld in te leveren en zich tevreden te stellen met maximaal 2.000 nieuwe franken.

Inmiddels zaten de Zeebrugse vissersvaartuigen nog steeds gevangen in “de darse” op het Boudewijnkanaal. Omdat de terugtrekkende Duitsers de zeesluis en de brug hadden laten in de lucht vliegen konden de schepen niet meer naar zee, ook niet toen de Canadezen de regio hadden veroverd. In de visserij werd toen de idee geopperd om met de vaartuigen om te varen langs de binnenwateren en de Schelde om zo naar de voorhaven van Zeebrugge terug te keren. Maar toch bleken teveel bruggen nog intact zodat de doorvaart onmogelijk was. Van een twintigtal vissersvaartuigen werden toen in de zwaaikom de masten neergehaald en de stuurhut afgebroken. Die vissersschepen zijn toen via Terneuzen en de Schelde weer naar zee gevaren. Andere vaartuigen hebben afgewacht. Zij hadden goed gegokt. Plots ging het vrijmaken van de haven van Zeebrugge in versneld tempo. De geallieerden wilden namelijk gauw over onze kusthaven kunnen beschikken voor de verdere oorlogshandelingen tegen het Nazi regime. Camille Devent herinnerde het zich nog levendig. “Het ging opeens zo snel! Volk werd aanvaard. Bulldozers werden ingezet door de Royal Engineers en het puin was vlug opgeruimd.” De vaartuigen die de kat uit de boom hadden gekeken konden ook weer naar zee, zonder de kosten voor het herplaatsen van de masten en de heropbouw van de stuurhut. Maar toen in december het haringseizoen weer aanbrak was de enclave Duinkerke nog steeds bezet door de vijand, en dat bleef zo tot de algehele Duitse overgave. Ook een groot deel van Nederland was nog in Duitse handen. Het gevolg was dat ook Franse en Nederlandse vaartuigen die winter vanuit onze havens op haringvangst trokken.

CAPITULATIE EN VREDE IN EUROPA PARTIES

De volgende maanden vielen de Duitse steden één voor één voor de geallieerden en tegen hun verwachtingen in werden zij ook op de meeste plaatsen warm onthaald door een menigte Duitsers die hen als bevrijders van het Nazi-regime begroetten. Als laatste daad als Führer van het Derde Rijk liet Hitler Göring arresteren omdat hij had geprobeerd te onderhandelen met de geallieerden. Op 28 april 1945, midden in de nacht, trouwde Hitler met Eva Braun. Daarna schreef hij zijn testament. ’Ik geef de leiders van de natie en zij die onder hen staan opdracht tot het nauwgezet in acht nemen van de wetten van het ras en tot het genadeloos bestrijden van de universele vergiftiger van alle volkeren, het internationale jodendom’. Op 30 april, ongeveer om half 4 in de ochtend, toen het Rode Leger Berlijn aan het innemen was pleegden Hitler en Eva Braun zelfmoord in de bunker onder het Kanseliersgebouw. Ook minister van propaganda Josef Goebbels nam zijn eigen leven nadat hij zijn hele gezin had omgebracht met vergif. Voor de Noord-Duitse radio verklaarde admiraal Dönitz later, dat Hitler in de Rijkskanselarij overleden was. Het heette dat hij viel als een gewoon soldaat… In de week die volgde bereidde Dönitz de capitulatie voor. Op 7 mei 1945 ondertekende generaal Jodl in Reims de onvoorwaardelijke overgave van de Duitse Wehrmacht.

Eén dag later op 8 mei heerste er overal in Europa een ongekende vreugde. Churchill riep de dag uit tot VE-Day (Victory in Europe-day): een nationale feestdag. Dat was het ook voor de Vlaamse vluchtelingen in Groot-Brittannië. Om middernacht werd de feestdag ingezet met het geluid van scheepshoorns waarvan sommigen de letter V in morse deden weerklinken. Ook de zoeklichten flikkerden Victory. Er werd niet gewerkt, er was geen school en overal werden tafels, schragen en stoelen op straat gezet voor een gigantisch straatfeest. Ook de Musschen in Penzance waren present. Er werd gekookt en voor de kinderen maakte men allerlei zoetigheden klaar. Op school hadden de leraars de dag tevoren al aan de Belgische meisjes gevraagd om met Belgische vlaggetjes deel te nemen aan de “street parties”. Jacqueline Vantorre zegt “Ik herinner het mij nog goed. Ik had toen koddetjes in m’n haar en mijn ma had ze gestrikt met lintjes in de kleuren van de Belgische vlag”. De meeste Engelse kinderen en ook de volwassenen hadden iets aan met hun eigen vlaggekleuren “red, white and blue”. Kinderen kregen papieren hoedjes opgezet en gooiden met veelkleurige serpentines. Overal werd gezongen, zeker toen in de namiddag ook de zon tevoorschijn kwam. Vooral de hits uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog kwamen aan bod: "Tipperary", "We'll keep the home fires burning", "There'll always be an England, "Coming in on a wing and a prayer" en uiteraard de Vera Lynn superhits "White cliffs of Dover" en "We'll meet again". Om 3u in de namiddag sprak Churchill vanuit het Lagerhuis de bevolking toe via de radio. Op het einde van zijn toespraak werd gelijktijdig in alle straten in heel Groot-Brittannië door een uitzinnige menigte “God Save the King” gezongen. De kerkklokken klepten victorie en ook de BBC draaide patriottische muziek enkel onderbroken door nieuwsberichten. “’s Avonds speelden ze dansmuziek op de dijk in Penzance. We mochten er ook naar toe van vader en moeder” herinnert zich Yvonne Vantorre. Er was vuurwerk en het feest duurde tot laat in de nacht. Overal zag men de Union Jack, de Britse vlag. Maar in sommige grotere steden hing er af en toe ook een hamer-en-sikkel tussen. De politiekers vroegen zich af of men de voorbije paar jaar Uncle Joe (Stalin) wellicht teveel had opgehemeld?

MEESTE VLAAMSE VISSERS BLIJVEN VOORLOPIG IN ENGELAND

Ondanks het feit dat Knokke, Heist en Zeebrugge, als laatste plaatsen in ons land, begin
november 1944 bevrijd werden door Canadese troepen, duurde het nog ettelijke maanden voor de vele duizenden Belgische vluchtelingen uit Groot-Brittannië mochten terugkeren. De repatriëring werd opgehouden door allerlei logistieke en economische problemen. Ook na de Eerste Wereldoorlog, toen een kleine 300.000 Belgen in Groot-Brittannië verbleven, verliep de terugkeer naar het vaderland traag. De grootste groepen vluchtelingen werden toen gerepatrieerd tussen maart en mei 1919. Dat gebeurde onder meer vanuit Southampton aan boord van het in 1915 gebouwde troepentransportschip Karoa. Nu waren er echter veel minder Belgen in Groot-Brittannië dan tijdens de Eerste Wereldoorlog. De Britten wilden de operatie in een zo kort mogelijk tijdsbestek uitvoeren, maar niet onmiddellijk...

Met name vormde de Vlaamse vissersvloot een bijna onmisbaar onderdeel van de Britse visserij-industrie. De veel grotere schepen van de Heistse en Oostendse reders brachten tonnen meer vis aan de markt, dan de kleine Engelse vaartuigen. Die bevoorrading was van het allergrootste belang voor de Britten. Voedsel invoeren stelde namelijk problemen omdat de koffers leegwaren. Terwijl in andere landen de rantsoenering geleidelijk werd teruggeschroefd, werd deze in Groot-Brittannië aangescherpt. Voor de Engelsen brak na de
oorlog de slechtste tijd aan. Zelfs kleding bleef in Engeland gerantsoeneerd tot in maart 1949. Dan pas konden jongeren hun favoriete Amerikaanse kleren kopen en deed de jeansbroek in Engeland zijn intrede. Ondertussen moesten de Vlaamse vaartuigen voorlopig blijven helpen bij de voedselvoorziening van Groot-Brittannië.

Een paar vissersvaartuigen voer echter veel vroeger dan de rest terug naar België. Dat gebeurde in opdracht van de Britse Navy. De Heist 42 “Pharaïlde” van Theophiel De Groote , die door de Navy speciaal was omgebouwd en uitgerust, zette om 22u op zaterdagavond 25 november 1944 vanuit de haven van Southend koers naar het vaderland, vergezeld van nog een paar vissersschepen, een lichte kruiser, drie vrachtschepen en drie slepers. De grotere schepen lagen voor de Engelse kust reeds te wachten op de Vlaamse vaartuigen. Met de andere vissersschepen ging het onder meer om de H 41 “Jacomina”, de Z 15 “Blanche Marguerite” van Jan en P. Demeester (Zillemaker), de Z 63 “St-Pierre”, de B 15 “Drie Gebroeders” van reder Debruyne, de Oostende 54, de Oostende 211 en de Oostende 276. Alle vaartuigen moesten het paarse geleidlicht van de Britse destroyer volgen. De zondagochtend passeerden ze de thuishaven Zeebrugge. Voor Theophiel was de verleiding zeer groot om het konvooi te verlaten. Theophiel had eind mei 1940 namelijk op last van de Fransen zijn familie in St.-Vaast moeten achterlaten. Ze werden eerst overgebracht naar Valognes in Zuid-Frankrijk en na verloop van tijd gerepatrieerd naar Heist. De bemanning, bestaande uit Staf Vantorre, Pietje De Groote en Cisse de Klemmer (Frans Acks), kon Theophiel echter weerhouden van in Zeebrugge binnen te lopen. “Gelukkig want er lagen mijnen voor de haven van Zeebrugge, maar ik heb toch even mijn aldislamp naar de wal doen flitsen toen we net voor het eerste ochtendgloren Heist passeerden” vertelde hij later. Er werd doorgevaren naar Antwerpen en ze kwamen er op zondag 26 november 1944 aan, als allereerste konvooi dat er in slaagde de Scheldehaven te bereiken. Twee dagen later volgde het tweede konvooi, dat door politiekers, hoge pieten van de marine en andere prominenten, werd opgewacht en alle eer kreeg. De regering Pierlot en de legerleiding schrokken er blijkbaar niet voor terug om voor hun eigen meerdere glorie een stukje geschiedenis te herschrijven en de Vlaamse vissers te miskennen. De komende weken kreeg de H 42 als taak op de rivierarm te patrouilleren ter hoogte van de stad en haven. Dat hield in het speuren naar éénmansduikboten en menselijke torpedo’s die door de wanhopige Duitsers de laatste maanden van de oorlog in de strijd werden geworpen. Verder werden vanop de “Pharaïlde” met dieptebommen ook allerlei mijnen vernietigd die nog in het Scheldewater aanwezig waren. Het veilig maken van de Schelde was door de Britse Navy in de avond van 4 november reeds aangevat, onmiddellijk na de bevrijding van het gebied rond Knokke en Heist dus.

VLAAMSE VISSERS STUREN PLANNEN ARDENNENOFFENSIEF IN DE WAR

Zo’n achttien maanden voor het einde van de oorlog hadden de Duitsers in ijltempo de aanmaak van mini-onderzeeboten opgedreven. In totaal werden zes typen in productie genomen. Het ging om de Neger (200 stuks), Marder (marter, 300 stuks), Molch (mol, 390 stuks), Biber (bever, 324 stuks) Hecht (snoek, 53 stuks) en de Seehund (285 stuks). Grote delen van Nederland waren in december 1944 nog in handen van de Nazi’s. Deze vestzakduikboten werden door de Duitsers dan ook ingezet vanuit bases in Rotterdam, Hellevoetsluis, Poortershaven en IJmuiden. Ze moesten meestal objecten aanvallen langs de Belgische kust of op de Schelde. De bewapening van deze mini-onderzeeërs bestond in de regel uit één of twee zware torpedo’s, die aan rails waren opgehangen. De torpedo’s werden niet afgevuurd maar losgelaten, waarna ze op eigen motorkracht hun doel bereikten. Om enige kans op succes te maken moest de torpedo op minder dan 600 meter van het te vernietigen object gelanceerd worden. Richten werd gedaan door het bootje in de richting van het vijandelijke doel te draaien.

Van september tot december 1944 werden door de kleine duikboten slechts weinig opdrachten uitgevoerd gezien hun aanloophavens vanwege de oprukkende geallieerden inderhaast naar het noorden moesten verlegd worden. Inmiddels was de Eichendorff-code, die de Britten Bonito noemden, gekraakt, en konden de berichten aan de mini-onderzee-eenheden onderschept worden. In de tweede week van december kwam het bevel uit Berlijn voor een dringende opdracht in de haven van Antwerpen. Het was tijdens de nacht van dinsdag 12 op woensdag 13 december 1944 toen de bemanning van de Heist 42 bij het patrouilleren in de buurt van de Royerssluis in hun zoeklicht plots “in een schicht” een onderzeebootje opmerkten. “Daarna niets meer”. Vervolgens dropten ze verscheidene dieptebommen maar van de mini-onderzeeër vonden ze geen spoor meer. Vermoedelijk betrof het een boot van het type Seehund. Theophiel De Groote meldde het voorval onmiddellijk aan de Britse verantwoordelijke, Commandant Buchanon, een Schot. Meteen werden alle manschappen aan de Scheldeoevers in verhoogde paraatheid gebracht. Daardoor werd een ramp vermeden. Korte tijd later werden namelijk aan de Royerssluis twee mannen opgepikt in een bootje vol munitie. Het ging zo goed als zeker om zogeheten ‘weerwolven’, leden van de speciaal opgeleide Nationaal Socialistische Guerillabeweging, die enige tijd tevoren door Himmler was opgericht. Dat blijkt ook uit onderzoek van James Sidney Lucas voor het boek "Kommando: German Special Forces of World War Two". Het was de bedoeling geweest van de vijand om de strategische havensluis in de lucht te laten vliegen. De Duitsers waren namelijk goed op de hoogte van het feit dat grote schepen uitsluitend via de Royerssluis het dokkencomplex in en uit konden varen. Het uitschakelen van de sluis zou Antwerpen als bevoorradingshaven voor de geallieerden voor geruime tijd zo goed als onbruikbaar maken. De aanslag, die de inleiding moest vormen van Hitlers Ardennenoffensief werd echter door de Vlaamse vissers verijdeld. Commandant Buchanon beschreef de daad van de Heist 42 destijds als “heroic”. Hij beloofde een eremerk, maar zover is het nooit gekomen.

Met de aanslag op de Royerssluis wilde Hitler niet alleen Antwerpen buiten gebruik stellen maar ook ieders aandacht afleiden naar de Scheldehaven en weg van zijn geheime troepenconcentraties tussen Malmédy en Echternacht. Amper drie dagen later, op zaterdag 16 december, begon vervolgens het eigenlijke Ardennenoffensief. De bedoeling van de Duitsers was de geallieerde troepen ten noorden van de lijn Bastogne-Brussel-Antwerpen af te snijden en zich vervolgens meester te maken van de haven van Antwerpen. Daardoor zouden vier legers in België en Nederland ingesloten raken. Ook hun bevoorradingslijnen zouden onderbroken zijn. Tegelijkertijd lanceerden de Duitsers vanuit bezet Nederland een luchtoffensief met V-1's. Een goeie week later probeerden mini-onderzeeërs vanuit Poortershaven en Hellevoetsluis nog een keer de Schelde te blokkeren. Achttien Bibers werden ingezet. Enkel het 4.700 metende vrachtschip Alan A. Dale (vernoemd naar de minstreel in Robin Hood) konden ze op 23 december tot zinken brengen in de Pas van Borssele niet ver van Hoofdplaat. Slechts één van deze dwergduikboten bereikte opnieuw de thuisbasis, de rest werd tot zinken gebracht of verdween. Later in de oorlog spoelden her en der nog Bibers aan op de kust. Dat was onder meer in maart 1945 het geval in Knokke en Zeebrugge.

Eind 1944 kwam de minderheidsregering Pierlot steeds meer onder druk te staan van een ontevreden bevolking. Het was in deze naoorlogse crisisdagen dat Theophiel De Groote en zijn bemanningsleden op 19 december 1944 van de Britse Navy groen licht kregen om met Kerstverlof te gaan. Na vier jaar en zeven maanden zagen ze voor het eerst hun familie terug. Niet iedereen trouwens, want een deel van hun familie en vrienden zat nog in Penzance. Zo zou het nog ruim acht maanden duren voor Theophiel zijn zus Elodie zou weerzien. Na nieuwjaar 1945 moesten de Heistse vissers terug op patrouilledienst op de Schelde. Duitsland was nog niet verslagen, de vestzakduikboten waren nog steeds een grote bedreiging en ook werd Antwerpen zwaar geteisterd door Hitlers ‘vergeldingswapens’ V1 en V2. Onder meer cinema Rex, de Boerentoren en het Bonapartedok kregen tijdens de stuiptrekkingen van het Nazi-regime de volle lading. Honderden onschuldige mannen, vrouwen en kinderen lieten daarbij het leven. Pas in maart 1945 werden de vissers definitief naar huis gestuurd. Het duurde nog tot december 1945 voor Theophiel zijn “Pharaïlde” terugkreeg en hij kon beginnen met de schuit opnieuw om te bouwen tot vissersvaartuig.