Geschiedenissen van Vlaamse vissers in de Tweede Wereldoorlog © ® a.j. beirens

zondag 10 mei 2009

HOOFDSTUK 16: DE LANGE WEG NAAR D-DAY

KONINKLIJK BEZOEK VOOR VLAAMSE VISSERS

Naar aanleiding van het welslagen van een gedurfde raid op de haven van Saint Nazaire vanuit Falmouth maakten koning George VI (1895–1952) en koningin Elizabeth (de latere Queen Mom) vanaf 6 mei 1942 een onverwacht driedaags bezoek aan havens in Devon en Cornwall. De eerste dag stond Newlyn op het programma. Dat was speciaal om ook de Belgische en Franse vissers te bedanken voor hun onontbeerlijke hulp bij de bevoorrading van land en leger met een belangrijke bron van voedsel. Immers, "fish en chips" was in de vorige eeuw zonder twijfel hét nationale gerecht in Groot-Brittannië. Zolang men dat kon blijven serveren, was er hoop. Dezelfde dag bezochten de koning en koningin ook de "King's Wharf" in de strategische uitvalsbasis Falmouth.

In Newlyn waren zowat alle Vlaamse vissers en hun families present op de kaai toen het hoge bezoek rond 11u 's morgens bij de dokken arriveerde. Het was trouwens de eerste en laatste keer in de oorlog dat ook het gewone publiek toegang kreeg tot het havengebied van Newlyn. Voor het coöperatief visserijtoeleveringsbedrijf "the Great Grimsby Coal Salt and Tanning Company" stonden de vissers en havenwerkers in lange rijen om de hoge gasten te begroeten. De burgers verzamelden ter hoogte van het Sailors' Home, dat in het Heists "'t Sillerzom" werd genoemd...

Koningin Elizabeth was zoals altijd elegant gekleed in een mantelpak met een bijpassende
vouwhandtas onder de arm geklemd. Ze droeg opvallend hoge hakken, ondanks het feit dat de regering aan de burgers gevraagd had om plat schoeisel te kopen, om zo de schoenindustrie minder hout te laten gebruiken. Een typische schuin staande hoed had de koningin zelf opgefleurd met een Canadese Maple Leaf. Aan gebombardeerde gezinnen in Noord-Ierland had ze trouwens kort tevoren gezegd dat ze al haar hoeden zelf aanpaste om te besparen... Men mag zich terecht de vraag stellen of het esdoornblad op de hoed van de koningin toeval was of berekend. Een paar dagen voor het bezoek aan Newlyn had de Amerikaanse en Britse legerleiding, gesterkt door het succes van "Operation Chariot" in Saint Nazaire, namelijk besloten tot een nog grotere raid op Dieppe. Die zou hoofdzakelijk worden uitgevoerd door Canadese troepen, die voor het eerst in actie zouden komen. Mogelijk kondigde de "queen's hat" de volgende aanval aan.

Op de kade in Newlyn decoreerde Koning George VI de plaatselijke Eerste Luitenant van de Royal Navy voor zijn aandeel in de aanval op de haven van Saint Nazaire. Daarna nam de koningin het woord. Dat deed ze trouwens meestal wel. Haar man (die ze Bertie noemde), was namelijk zeer verlegen en werd snel kwaad omdat hij danig stotterde en niet uit zijn woorden raakte. Na lovende woorden over de raid op Saint Nazaire waren er ook koninklijke felicitaties voor de inzet van de Vlaamse en Franse vissers met hun grote vaartuigen. Toen deed de queen onverwacht een bijzonder psychologische zet, herinnert zich Heistenaar Gilbert Savels, die toen 20 jaar was, en aandachtig luisterde. De koningin zei "Ik weet dat jullie wanneer het weer het toelaat de hele dag vissen. Dat wordt door ons zeer gewaardeerd. Maar de nood van het land is zo groot dat we naar hier gekomen zijn om indien mogelijk een nog grotere inspanning te vragen". De koningin deed het voorstel om in de toekomst niet enkel overdag te vissen maar ook 's nachts; een risicovol ondernemen. Sedert het begin van de oorlog tot halfweg 1941 mocht enkel van dageraad tot avondval gevist worden. Toen het weer toegelaten was visten toch slechts een handvol vaartuigen opnieuw ’s nachts.

Na de toespraak werd de Vlaamse en Franse kolonie kort voor de middag voorgesteld aan het vorstenpaar. Een foto van die ontmoeting met de Vlaamse vissers staat nog in heel wat huizen in Heist, Zeebrugge en Oostende op een ereplaats. Tijdens de presentatie heeft de koningin zich toen in het Frans onderhouden met Heistse en Oostendse vissers en hun vrouwen. Dat ze goed Frans kon verwonderde zowat iedereen die haar in Newlyn ongedwongen hoorde praten. Als dochter van de Graaf van Strathmore en Kinghorne had Elizabeth Angela Marguerite Bowes-Lyon thuis, in St Paul's Waldenbury (Hertfordshire), van jongs af privé onderricht gekregen. Ze sprak reeds vloeiend Frans toen ze amper 10 jaar oud was.

Toen het koninklijk gezelschap Newlyn weer verlaten had besloten meer dan de helft van de
Vlaamse reders in te gaan op de oproep van de koningin. Alhoewel 's nachts vissen gevaarlijk was vanwege de zeemijnen en ook de activiteiten van U-boten en Duitse vliegtuigen begon de Belgische vloot reizen van drie nachten te maken. Op de vierde dag werd de vis dan aan de wal gebracht. Geen wonder dat de Vlaamse vissers vanaf dat moment ook heel wat meer begonnen te verdienen. De rede van de koningin had op slag het leven van veel Heistse en Oostendse vissers in Newlyn onderste boven gekeerd. De Royals stapten twee dagen later, op 8 mei 1942, ook nog af in het station van Kingswear vlakbij Brixham, maar daar waren toen geen Vlaamse vissers naar uitgenodigd.

RAID OP SAINT NAZAIRE

Het was de voortdurende zeeslag op de Atlantische oceaan die in 1942 aanleiding was voor de raid op Saint Nazaire. Duitse U boten richtten een ware slachting aan onder de Geallieerde handelsvloot die essentiële voorraden naar Engeland bracht. Als een groot Duits slagschip de gelegenheid zou krijgen om uit te breken naar de Atlantische Oceaan zou dat echter nog een grotere ramp zijn voor de Britse vloot. De Tirpitz was zo'n slagschip. Saint Nazaire was de enige haven aan de Atlantische kust die de Tirpitz kon herbergen en herstellen als het schip zou beschadigd raken. Het slagschip lag op dat moment in zijn Noorse basis en de Britten wilden dat dit zo bleef. Daarom moest Saint Nazaire onbruikbaar gemaakt worden.

De zogeheten Operation Chariot ging in Falmouth van start op 26 maart 1942. Het flottielje
bestond uit de torpedobootjager HMS Cambeltown en twintig andere schepen. Alle vaartuigen voeren onder Duitse vlag en kwamen 2 dagen later bij de Franse haven aan. De Duitsers roken echter onraad en openden het vuur. De oude Cambeltown slaagde toch in haar opzet en ramde de sluisdeuren van het Normandiëdok. De commando's vernietigden verder belangrijke delen van de haveninfrastructuur. Van de 611 commando's en zeelui die deelnamen aan de raid werden er 169 gedood. Tweehonderd, meestal gewonden, werden gevangen genomen. Slechts 242 kwamen behouden weer in Engeland aan.

Op hetzelfde moment dat een Duitse officier een paar uur na de aanval aan een gevangen
Engelse commando vroeg "waarom hebben jullie eigenlijk geprobeerd met die oude kist tegen zo'n massieve sluisdeur te varen?" klapte de Cambeltown uit elkaar. Van de gigantische buitensluisdeuren van het Normandiëdok was enkel nog schroot over. Terwijl de ontploffing nog in de oren knalde antwoordde de Britse officier: "Waarom? Daarom!". De oude Cambletown, volgepropt met explosieven, was eigenlijk één grote tijdbom geweest.

CHURCHILL, ROOSEVELT, TROTSKY EN DE MUSSCHEN

De Britse premier Churchill deed vanaf het begin van de oorlog zijn uiterste best om de Amerikanen in het conflict te betrekken. President Roosevelt kon echter niet op tegen de publieke opinie die de Verenigde Staten buiten de nieuwe wereldoorlog wilde houden. De betrekkingen tussen Londen en Washington waren in de tweede helft van de jaren dertig trouwens niet bijster vriendschappelijk geweest. Zo hadden de Yankees in 1938 Canton Island bezet, een kleine atol die Londen twee jaar tevoren als soeverein Brits gebied had in bezit genomen. Het gebeurde vreedzaam en de Britten slikten de vernedering maar vergaten het niet. De Amerikanen hadden de bewuste atol in de zuidelijke Stille Oceaan nodig om een vliegveld aan te leggen waar tussenstops konden gemaakt worden. De hele waarheid rond de strijd om Canton Island zal trouwens pas in 2017 worden vrijgegeven. Tot die tijd blijven de documenten in de Britse archieven geheim.

Het was tegen deze achtergrond van gekneusde vriendschap dat de Amerikanen in het begin van de oorlog aan de Britten enkel wapens, vijftig jaar oude schepen en allerlei voorraden leverden. Het was beslist geen naastenliefde, want ze lieten er zich buitensporig voor vergoeden. Voor alle bestellingen moest trouwens op voorhand betaald worden. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog hadden Groot-Brittannië (en ook Frankrijk) beslist om hun oorlogsschuld in Amerika niet te erkennen. Als gevolg daarvan had het Amerikaanse Congres een wet aangenomen die stipuleerde dat oorlogsvoerende partijen hun bestelling tevoren moesten voldoen en zelf moesten instaan voor het vervoer (Cash en Carry). Na nog geen twee jaar oorlog had Roosevelt Groot-Brittannië zo goed als leeggemolken. Britse bezittingen in Canada en de Verenigde Staten ter waarde van meer dan twee miljard pond sterling gingen over in handen van de Amerikaanse overheid. Om zeker te zijn dat de Britten een factuur voor wapens en munitie voor een bedrag van 42 miljoen pond zouden betalen stuurde Roosevelt in december 1940 de kruiser “Louisville” naar de Zuid Afrikaanse zeemachtbasis Simonstown om er het bedrag in goudstaven in te laden. Dat was de allerlaatste cash die Groot-Brittannië op dat moment nog had. Daarna eisten de Amerikanen allerlei rechten in ruil voor oorlogshulp. Washington vroeg en kreeg het recht om militaire bases op te zetten in Newfoundland, Jamaica, Trinidad en Bermuda. Vervolgens moest Groot-Brittannië ook al haar wetenschappelijke en technologische geheimen afstaan aan de Verenigde Staten. Mede daarmee slaagde Amerika er later in om als eerste een atoombom op punt te stellen.
De Britten bleven als het ware blind voor wat Washington aan het doen was. Churchill was zo geil op de uiteindelijke overwinning dat hij de inhaligheid van de Amerikanen er voorlopig bij nam. En het kon evenmin geloochend worden dat de verdrukten in Europa al hun hoop (terecht) gesteld hadden op de Yankees… Een Russische communistische bons had het beleid van de Amerikanen echter al veel vroeger doorzien. Zeven jaar voor Stalin hem in 1940 met bijlslagen liet vermoorden in Mexico schreef de verbannen Sovietleider Leon Trotsky een paar zinnen die de Tweede Wereldoorlog voorspelden en ook in de 21ste eeuw nog van toepassing zijn. “Voor Duitsland wordt het een kwestie van ‘Europa organiseren’. De Verenigde Staten voelen zich geroepen om ‘de hele wereld te organiseren’. En de geschiedenis zal de mensheid oog in oog laten staan met de vernietigende uitbarsting van het Amerikaanse Imperialisme”. Een voorspelling waarvan de uitwerking nog steeds aan de gang is.

Per 1 maart 1941 moest Groot-Brittannië opnieuw betalen voor een belangrijke bestelling oorlogsmaterieel. Enkel dankzij een lening vanwege de welgestelde Belgische oorlogsregering Pierlot ten bedrage van zestig miljoen pond slaagde Churchill erin om de betalingscrisis af te wenden. Ondertussen was Roosevelt overtuigd dat er bij de Britten niks meer te halen viel en dat het wellicht een goed idee was om materieel te sturen om de Nazi’s te verslaan zonder dat er Amerikaanse troepen zouden sneuvelen. Om dat te kunnen doen liet de Amerikaanse president de Lend-Lease Act goedkeuren. In theorie kwam het er dus op neer dat het Amerikaanse oorlogsmaterieel vanaf 11 maart 1941 zou uitgeleend worden aan de Britten. Ook het vervoer ging grotendeels in Amerikaanse handen over. Pearl Harbour zorgde er echter ruim een half jaar later voor dat Amerika volledig werd meegesleept in de Tweede Wereldoorlog.

Dat was precies wat Churchill gewild had. Hij had er ook actief op aangestuurd, veel actiever dan in de geschiedenisboeken vermeld staat. De geschiedenis blijkt namelijk niet alleen uit documenten die in archieven bewaard worden, maar ook uit het ontbreken van documenten uit de genummerde archieven… In de periode voor de Japanse aanval op Pearl Harbour van 7 december 1941 waren in het Britse Bletchley Park liefst 3.000 codebrekers aan de slag. De Amerikanen beschikten slechts over 180 mensen die probeerden geheime codes te ontcijferen. De Britten slaagden er dan ook in de Japanse vlootcode JN25 te lezen lang voor de Amerikanen dat konden doen. Churchill kreeg al die vertaalde berichten direct op z’n bureau. Er zijn diverse indicaties dat de Britse premier vijf dagen voor de aanval op Pearl Harbour minstens wist dat Japan massaal zou toeslaan op Amerikaans grondgebied. Hij hield de informatie voor zichzelf en liet het in alle geval niet weten aan Roosevelt. Een Japanse aanval op Amerikaans grondgebied is net wat de Britse premier dacht nodig te hebben om de Verenigde Staten mee in de oorlog te slepen. Vreemd dat alle genummerde documenten die dat moeten bevestigen of ontzenuwen uit de archieven verdwenen zijn.

Churchill wist zeer waarschijnlijk zelfs de datum en het uur van de aanval. Dat mag ook blijken uit deze observatie. Uitgerekend op 7 december 1941 had Churchill de nieuwe Amerikaanse ambassadeur John G. Winant en de Amerikaanse afgezant Averell Harriman naar zijn ministerieel buitenverblijf Chequers uitgenodigd. Tegen de tijd van het diner gaf Churchill opdracht om een draagbare radio, die hij nog maar pas als geschenk had ontvangen, bij hem en z’n gasten op tafel te zetten. Churchill hield z’n horloge in het oog en precies om 21u lichtte hij het deksel van de radio op, waardoor het toestel automatisch werd aangezet. De Britse premier had er echter niet mee gerekend dat het meer dan een minuut duurde voor de lampen waren opgewarmd en men de stem van de nieuwslezer kon horen. Toen het eenmaal zo ver was had de nieuwsman van de BBC het over het voorspoedige verloop van Operatie Crusader tegen Rommel in de westelijke Sahara. Goed, maar niet het grote nieuws waar Churchill op zat te wachten, dus zette hij het toestel mopperend weer af. Een kwartiertje later kwam zijn butler echter binnengestapt en vroeg aan de premier: “Heeft U het nieuws gehoord? Japan heeft de Amerikaanse vloot gebombardeerd in Pearl Harbour!” Het is pas als men in het BBC archief duikt dat men begrijpt wat er die avond werkelijk gebeurd is bij de nieuwsverzorging. Informatie over de Japanse aanval was slechts een paar minuten voor het bulletin van 21u binnengekomen. De nieuwslezer was zijn nieuws dan ook begonnen met te zeggen: “We krijgen berichten binnen over een Japanse aanval op de Amerikaanse vloot in Pearl Harbour. Straks daarover meer.” Die woorden werden gesproken toen Churchills radio nog aan het opwarmen was. De butler van de premier had wel de hele nieuwsuitzending beluisterd en had het bericht dus helemaal gehoord. Teveel toevalligheden om nog te geloven dat Churchill niet op voorhand van de aanval op de hoogte was. Onmiddellijk na de tussenkomst van de butler belde Churchill naar Roosevelt en zei “Nu zitten we allemaal in dezelfde boot”, een boot die de Britse premier mee had helpen van stapel lopen. Het duurde vervolgens niet lang of GI’s waren onderweg naar het Europese strijdtoneel.

In 1942 zagen de Musschen ook in Cornwall de eerste Amerikaanse soldaten arriveren. Na twee jaar oorlog betekenden de GI's een frisse wind, en de zekerheid dat de oorlog zou
gewonnen worden. De Yankees spreiden ook een ongekende luxe tentoon. Iets wat niet steeds in goede aarde viel bij de Britten die het met veel minder moesten doen. Toch werden de Amerikanen met open armen ontvangen in Penzance en Newlyn. Regelmatig kwamen ook Amerikanen die in Londen of nog meer noordelijk gestationeerd waren naar Cornwall om er de schilderachtige vissersdorpjes te bezoeken. Het populaire magazine National Geographic had er namelijk een paar maanden tevoren idyllische foto's over gepubliceerd. De Amerikanen schrokken echter toen bij het wandelen richting Land's End de doorgang plots geblokkeerd werd door kilometers prikkeldraad. Daarvan was namelijk geen foto afgedrukt...

Amerikaanse soldaten die in de buurt gekazerneerd waren kwamen regelmatig in pubs waar ook de Vlaamse vissers verfrissing zochten. Het duurde dan ook niet lang of de Musschen kenden een aantal van de Amerikaanse soldaten. De meesten behoorden tot de 29ste Infanterie Divisie. Een negersoldaat, een zekere Joe, was bij de Belgen niet weg te slaan. Hij begon zelfs Vlaams te leren. Maurice Beirens herinnerde zich dat Joe er na een paar weken al aardig mee overweg kon. Toen hij Louise bezig zag in de keuken vroeg Joe "Groei je gieder ook tomatten in Belgium?" Na verloop van tijd kwam Joe echter niet meer opdagen. Hij was er namelijk achter gekomen dat de Heistenaars hem enkel hun plaatselijk dialect leerden. Van toen af ging Joe bij de Franse vissers uithangen.

DE MUSSCHEN MAKEN HUN SCHEPEN KLAAR

Eind 1943 had de Amerikaanse Navy aan de Britse zuidwestkust zowat de hele Lyme Bay in beslag genomen als ligplaats voor vele tientallen oorlogsbodems. Onder meer Brixham,
Paignton en Torbay keken uit op deze baai, die er voor de kustbewoners inmiddels uitzag als
een scène uit een futuristische oorlogsfilm. Op de vooravond van kerstmis 1943, een zonnige maar koude winterdag, kwam het nieuws dat alle vissersvaartuigen tegen ouwejaarsdag de haven van Brixham moesten verlaten. Als het ware om het bevel kracht bij te zetten dreunden die kerstavond honderden vliegtuigen voorbij de kust. Op de radio hoorden de Musschen vervolgens dat meer dan 1300 geallieerde vliegtuigen doelwitten in Frankrijk gebombardeerd hadden. De oorlog stopte ook niet voor het kerstfeest. In de loop van de volgende week weken veel Vlaamse reders met hun schepen uit naar de haven van Newlyn. Dat was ook het geval met het vaartuigje Heist 34 van Calus (Frans Vantorre). De familie verhuisde uiteraard naar het bij Newlyn gelegen Penzance, waar de rest van het Musschenvolk reeds woonde. Calus had het scheepje net helemaal laten opknappen met het gedacht om bij het einde van de oorlog onmiddellijk vanuit Zeebrugge weer te kunnen in zee gaan. In Penzance vond Calus en zijn familie eerst onderdak bij Louise in Chapel Street en vervolgens in een huis in het nabijgelegen Prince’s street. Het was één van de nieuwe straten in het havenstadje, die werd aangelegd in de 19de eeuw op het vroegere domein van Sir Charles Price, die in 1834 was overleden. In dezelfde straat bevond zich ook een hotel, waar heel wat Amerikaanse soldaten gelegerd lagen in afwachting van de invasie.

Kort tijd later werd de Heist 34 opgevorderd door de Britse Navy. Calus kreeg er een
schamele £4 per week voor, terwijl hij meer dan vijf keer zoveel had kunnen verdienen door te gaan vissen. Zonder vaartuig zag Calus zich genoodzaakt om een aantal maanden te werken op de dokken in Penzance. Ondertussen gebruikte de Navy de Heist 34 als pendel voor manschappen en voorraden tussen de wal en het steeds groeiend aantal oorlogsschepen in de zuidelijke kustwateren. Britse en Amerikaanse oorlogsschepen kwamen, na dagen of weken van oefeningen op zee, onder meer in de baai bij Brixham diverse voorraden inslaan, gaande van munitie en onderdelen tot allerhande veldrantsoenen. Aan het soort rantsoenen, dat door de kleine vaartuigen aan boord van de troepenschepen werd gebracht, kon men trouwens al afleiden hoe dichtbij de landingsdatum was. Met name de zogeheten K-rantsoenen werden relatief kort voor de start van Operatie Overlord in grote hoeveelheden aangevoerd in Brixham en andere havens. Het K-rantsoen was in Amerikaanse labo's ontwikkeld om soldaten te voorzien van een individueel en makkelijk te dragen voedselbron die kon gebruikt worden in aanvals- en gevechtssituaties. Het was het meest gevarieerde rantsoen, dat tegelijkertijd het minste plaats innam. Calus vroeg zich inmiddels af of hij zijn vaartuigje ooit nog zou weerzien.

Ook Pee Mussche liet in de loop van 1944 z'n vaartuigen repareren en opkalefateren voor een snelle terugkeer naar België. De landing was nabij en de oorlog zou niet te lang meer duren dacht men. Aan de Zeebrugge 5 waren grote kosten. Het schip, dat in 1918 gebouwd was, werd op een scheepswerf in Fowey voorzien van een nieuwe kiel. De werf was
gespecialiseerd in het repareren van vaartuigen kleiner dan 50m. Na een aantal weken ging Pee Mussche met de trein naar de slipway van Brazen Island om de werkzaamheden te bekijken en om een deelbetaling te doen. Alhoewel hij weinig Engels sprak wist hij toch dat hij een ticket naar "foy" moest vragen, want zo wordt Fowey in Cornwall uitgesproken. Met een kaartje voor tweede klas ging hij op de drukke ochtendtrein prompt in eerste klas zitten. Een compleet compartiment voor hem alleen. Met een dikke sigaar in de mond, leek hij sprekend op Churchill. De conducteur aarzelde dan ook heel even om z'n ticket te controleren. Toen de kaartjesknipper opmerkte dat hij met zijn kaartje naar tweede klas moest gaan, deed Pee Mussche alsof hij geen woord begreep. Hij antwoordde doodernstig in Heists dialect: "Wel, ik ga d'er in eerste klas zo gauw zijn als in tweede!" De conducteur, verstond er niks van, haalde z'n schouders op en liet Pee Mussche in het eerste klas compartiment zitten. "Da's veiliger ook" dacht Pee. De reden dat hij in eerste klas was gaan zitten was namelijk het feit dat hij om de reparaties te betalen een flink pak geld bij zich droeg. "Al die menigte ponden! Het grootste deel van wat de schepen de voorbije jaren verdiend hadden. Vader had z’n portefeuille met het geld met een touwtje dichtgebonden en in z’n binnenzak gestopt." herinnert Yvonne Vantorre zich. Ook bij aankomst in het historische Fowey was het een drukte van jewelste. Veel militairen, veel Amerikanen en vooral veel dokters en apothekers... In het havenstadje kregen namelijk grote groepen medisch personeel opleiding in amfibische operaties en het behandelen van gasslachtoffers. Voor de haven lagen moederschepen van waaruit getraind werd met Scout Boats, met het oog op de landing. Niet te verwonderen dat de enige bioscoop die Fowey rijk was gouden zaken deed.

Bij aankomst op de Engineering Yard van Brazen Island zag Pee Mussche dat prima werk geleverd werd door het personeel van de scheepswerf. Tevoren zag het vrij oude vaartuig er nogal vervuild en verwaarloosd uit. Britse soldaten die in de maanden voor de opkalefaterbeurt met de Zeebrugge 5 meevoeren om zeebenen te krijgen, noemden het een “filthy ship” met een “filthy skipper”. Daarmee hadden ze de Rus bedoeld. Nu zag het vaartuig er echter weer bijna als nieuw uit. Het nazicht en de nieuwe kiel was evenwel niet goedkoop. Reder Theophiel De Groote liet op dezelfde werf gelijkaardig werk uitvoeren aan de H 42 “Pharaïlde” en betaalde er £ 529.15.10 voor. Een klein fortuin in die oorlogsjaren. Opmerkelijk is ook wel het feit dat Theophiel die factuur nog steeds in zijn bezit heeft, zoals trouwens z’n hele scheepsboekhouding uit de oorlogsjaren. Kapitein Peak van de scheepswerf verstrekte aan z’n Vlaamse klanten trouwens heel wat goede raad om de houten rompen zo lang mogelijk in prima conditie te houden. De man had jarenlange ervaring met zeilschepen. Hij wist dat regelmatig onderhoud van de houten romp met creosoot de levensduur flink zou verlengen. Tezelfdertijd zou het product het invreten door wormen tegengaan.

In de periode dat de Zeebrugge 5 in Fowey hersteld werd moest de bemanning elders aan de slag. De Rus (Victor Vantorre) kwam toen in de pilchardvisserij terecht. Pilchards zijn een soort kleine haringen, die gedurende eeuwen een van de voornaamste bronnen van inkomsten waren voor de vissers rond de punt van Cornwall. Ze werden meestal in tonnetjes gezouten en ingemaakt. De Rus kwam aan boord van het Engelse vaartuigje “Girl Sybil” PZ 595, dat toebehoorde aan de familie Stevenson. De inmiddels 76 jaar oude William (Billy) Stevenson herinnert zich die tijd nog goed. Boy Billy, zoals men hem toen noemde, was pas 15 en net van school af, toen hij met de Rus, Joe Carr, part-time bakkersknecht Emil Calibut en nog een Belg aan boord van de kleine “Girl Sybil” op pilchardvangst trok. ’s Avonds werd uitgevaren. Maar eerst zaten de pilchardvissers lang op de kaai te palaveren. Ze hielden ondertussen ook de jan-van-genten in het oog. Als die grote vogels in het water begonnen te duiken zat er zeker een school pilchards en repte men zich naar zee. Ook daar was het in stilte wachten terwijl de pilchards hopelijk in het net zwommen meestal de boodschap. Dat begon de Rus echter algauw te vervelen. Toen stuurman Joe Carr op een keer benedendeks een uiltje ging vangen in afwachting van het moment van inhalen duurde dat veel te lang naar de zin van de Rus. Hij plaatste dan ook een emmer over de schoorsteenpijp en het duurde niet lang voor de stuurman hoestend en tierend weer op dek verscheen. Er was zo’n geruzie aan boord van de “Girl Sybil” dat de andere vissers beweerden dat het lawaai alle pilchards op de vlucht had gedreven. Het waren geen echte pilchardvissers op de “Girl Sybil” en de vangsten waren dan ook navenant.

DE MISLUKTE JUBILEE RAID OP DIEPPE

Als generale repetitie voor de landing in Normandië, twee jaar later, besloot de legerleiding tot "Operation Jubilee". In de vroege uren van 19 augustus 1942 namen 6.100 strijdkrachten, waaronder bijna 5.000 Canadezen, deel aan een grote raid op een kuststrook van 16 km met in het midden, als belangrijkste doelwit, de haven van Dieppe. Ook al omdat de armada, bestaande uit acht destroyers, vroegtijdig was opgemerkt door een Duits konvooi werd de hele operatie een rampzalige mislukking. Zware steun uit de lucht kon daar niets aan veranderen. Ook de Oostendse maalboten “Prins Albert”, “Prinses Astrid”, “Prins Karel” en “Prins Leopold” werden bij de raid op Dieppe ingezet. De schepen vervoerden voornamelijk Canadese infanterietroepen.

De aanval kostte de Royal Navy 550 doden en gewonden, een torpedobootjager en enkele
landingsboten. Onder de gevechtstroepen telde men 3,367 manschappen die gedood, gewond of krijgsgevangen waren. Luitenant Victor Billet, oprichter van de Belgische afdeling van de Royal Navy, sneuvelde op 19 juli 1942 terwijl hij een Landing Craft Tank 159 manoeuvreerde voor het Canadese Calgary Tank Regiment. Ook veertien andere bemanningsleden vonden de dood of werden als vermisten opgegeven. Van de Canadezen, die voor het eerst in deze oorlog onder vijandelijk vuur kwamen, overleefden 907 soldaten de raid niet. De Royal Air Force verloor 153 mensen en 106 vliegtuigen. Het was het zwaarste verlies aan vliegtuigen in één dag van de hele oorlog. Ook Eskader 350, de “Belgian Squadron” genoemd, kwam in actie boven Dieppe. De Belgen brachten zware schade toe aan twaalf Duitse vliegtuigen en schoten minstens zeven vijandelijke toestellen neer, zes Focke Wulf Fw 190 en één Junkers Ju 88. Alvast enige weerwraak voor de eveneens zeven Duitse bommenwerpers die in mei 1940 de weerloze Vlaamse vissersvloot in Dieppe hadden gebombardeerd!

De opoffering door de Canadese strijdkrachten bij Dieppe is toch niet helemaal voor niets
geweest. De Geallieerden leerden een aantal belangrijke lessen voor de toekomst. Eerst en
vooral was gebleken dat een frontale aanval op een goed versterkte haven als Dieppe pure
zelfmoord was. Daarom besloot men om kunstmatige havens te bouwen en bij een landing de vaste verdedigingswerken te passeren. De geprefabriceerde Mulberry havens werden
vervolgens klaargemaakt te Falmouth en in de Parr Docks. Ook het belang van betere
bevoorradingslinies en versterking bleek uit de mislukte aanval.

VLAAMSE VISSERS ZEEHARDEN SOLDATEN

De Britten hadden de Vlaamse vissersvaartuigen in de regel twee geweren ter beschikking
gesteld. De bedoeling was zich daarmee te verdediging als ze op zee door Duitse vliegtuigen werden aangevallen. Het gebeurde namelijk vaak dat Duitse vliegtuigen die een
bombardementsmissie hadden gevlogen op bijvoorbeeld Cardiff bij het terugkeren hun
overtollige bommen boven Cornwall afwierpen en hun munitie opmaakten door
vissersvaartuigen te beschieten. De Musschen gebruikten de geweren echter om op de
meeuwen te schieten. Er waren dermate grote hoeveelheden dat de vogels een werkelijke pest geworden waren bij de uiterste punt van Groot-Brittannië. Het vlees was echter taai en moest uren opstaan wilde men er kunnen van eten.

Later stuurde het Britse leger twee of drie soldaten mee aan boord van de vissersvaartuigen.
Samen met hen verscheen ook de Brengun. Dit lichte machinegeweer werd op een voet op het dek geïnstalleerd. "Elke dag kregen we twee magazijn met elk 99 kogels mee", weet Heistenaar Gilbert Savels zich te herinneren. Dat lijkt veel, maar is weinig als men weet dat een Brengun liefst 500 patronen per minuut kon afschieten. De Bren Light Machine Gun werd in 1937 ontwikkeld door de Royal Small Arms Factory in Enfield Lock. Het ontwerp was gebaseerd op een ouder machinegeweertype uit Tsjecho-Slowakije.

Het waren steeds andere soldaten die aan boord van de vissersschepen werden meegestuurd.
"Dat was om ze zeehard te maken tegen de landing", weet Gilbert Savels te vertellen. De
Britten hadden namelijk vastgesteld dat de omstandigheden aan boord van de middenslag en
grote Vlaamse vissersvaartuigen te vergelijken zouden zijn met die aan boord van de
landingsboten. De soldaten regelmatig meezenden met de Vlaamse vissers was volgens de
legeroverheid dan ook een uitstekende oefening om de troepen van zeebenen te voorzien. De Amerikanen bestreden zeeziekte op de landingsboten met poeders en pillen en vooral door grote hoeveelheden kauwgom te laten aanrukken. Toch werden de soldaten ziek.



ZWARE TOL BIJ VOORBEREIDING LANDING

Ook de verdere voorbereiding van de geallieerde landing verliep alvast niet zonder slag of
stoot. Eind april 1944 gonsde het in Newlyn en Penzance van de geruchten over een zwaar
ongeluk tijdens een oefening van Amerikaanse landingstroepen in Lyme Bay, niet ver van
Brixham. In de kranten werd er met geen woord over gerept en ook de radio zweeg in alle
talen.

De Amerikanen hadden een plaats bij Slapton Sands uitgezocht om de landing te oefenen, omdat het gebied goed leek op de landingsplaats in Normandië die als Omaha Beach stond
aangemerkt. Meer dan 3000 inwoners van het dorp South Hams (Devon), dat achter de
landingsstrook lag, werden prompt geëvacueerd omdat er tijdens "Exercise Tiger" met scherp zou worden geschoten. De landingskonvooien vertrokken uit Plymouth en Brixham. Toen het gecombineerde konvooi vervolgens in Lyme Bay manoeuvreerde in de vroege uren van 28 april 1944 werden de schepen plots aangevallen door negen opgedreven Duitse E-boten die uit Cherbourg waren vertrokken en alle geallieerde patrouilles in het Kanaal hadden weten te omzeilen. Met een snelheid van liefst 40 knopen zaaiden ze dood en vernieling in het konvooi met landingsboten en andere schepen. De Duitse aanvallers verdwenen vervolgens achter een rookgordijn. Pas na de landing in Normandië werd het zware verlies vrijgegeven. In totaal verloren in Lyme Bay zeker 749 mariniers en soldaten het leven. Mogelijk waren er echter nog veel meer slachtoffers, die omkwamen door eigen vuur.

DE BOER OP

Tijdens de eerste maanden van 1944 werd het vissen vanuit Newlyn voor de Vlaamse vissers steeds moeilijker. Dat kwam vanwege de vele beperkingen die veroorzaakt werden door de voorbereidingen voor de nakende invasie in Normandië. Soms moest het vissen ook gestaakt worden wegens de activiteit van Duitse duikboten. Deze lagen regelmatig vlak onder de kust op de loer, zelfs in Mount Bay, de baai van St. Michael's Mount nabij Penzance. Een Oostendse vissers, Roger Goutsmit, herinnert zich dat ze op een keer het bevel kregen het vissen te staken. Vervolgens gooide een Britse oorlogsbodem dieptebommen bij de monding van de baai omdat daar een Duitse onderzeeër gesignaleerd was. Wat er met de U-boot gebeurde is niet bekend, maar nadien konden de Vlaamse vissers wel duizenden dode vissen van het wateroppervlak scheppen. Tegen het einde van de oorlog, werd op 27 februari 1945 in het Kanaal net bezuiden Penzance, de Duitse U-1018 door dieptebommen van de Britse torpedobootjager Loch Fada tot zinken gebracht. De onderzeeër stond onder bevel van Kapitein-luitenant Walter Burmeister. Eénenvijftig bemanningsleden van de duikboot verloren het leven. Twee konden er gered worden.

Naast de Duitse U-boten vormden ook de grote konvooien, die steeds vaker vanuit Amerika via Land's End naar het Kanaal opstoomden, een groot gevaar voor de vissers. Ze probeerden dan ook zoveel mogelijk uit de buurt te blijven. Maar op een gegeven moment kwam het bevel dat alle vissersschepen tot nader order aan de kade moesten blijven. De voorbereidingen voor de landing waren toen in een cruciale fase getreden en de legerleiding wilde niet dat vissersvaartuigen transporten en bevoorradingen zouden in de war sturen. Veel Heistse vissers gingen dan tijdelijk bij de boeren werken. Daar waren vanwege de oorlog steeds handen te kort, vooral door de grote oppervlaktes tarwe en aardappelen die de landbouwers verplicht moesten planten. Een natte oogsttijd maakte het werk nog zwaarder. Tijdelijk werden ook Duitse krijgsgevangenen ingezet op het land. Sommigen waren afkomstig van kamp 674 te Consols Mine in Par.

OORLOGSROMANTIEK

Tussen de jonge Belgische vluchtelingen en de plaatselijke jongeren ontstonden tijdens de oorlog onvermijdelijk heel wat romances. Vlaamse en Engelse jongeren troffen mekaar in parken, bij de haven, tijdens wandelingen, op school en in de winkels. Toch bleef de Vlaamse vissersgemeenschap een vrij afgesloten entiteit. Al de vluchtelingen kwamen van slechts een paar Vlaamse kustgemeenten en kenden mekaar. Vooral de wat ouderen waren net zo insulair als de Cornishe bewoners van hun oorlogsthuisland. De Vlamingen hielden aan hun eigen taal en gewoonten en hun eigen religie. Uiteindelijk resulteerden de vele romances tussen Vlamingen en Britten toch in relatief weinig huwelijken.

Louises oudste zoon, Charles Beirens, nam steeds de nodige tijd voor hij de stad introk om het plaatselijk talent te bekijken. Hij moest helemaal piekfijn in orde zijn voor hij de deur uitging. Als Yvonne Vantorre, zijn tante, toevallig in Chapel Street langskwam dan moest zij ervoor zorgen dat hij als uit een doosje kwam. Geen haartje mocht verkeerd liggen. Yvonne was het gewend. Reeds toen Charles en Maurice klein waren wilden ze door hun tante gewassen en gekamd worden. Hun moeder Louise vonden ze te hardhandig tijdens de wasbeurt. Als Yvonne er was deden de knapen trouwens de voordeur op slot zodat Yvonne zich niet van de wasklus kon onttrekken. Tot geruime tijd na de oorlog badkamers in Heist hun intrede deden waren het trouwens meestal de vissersvrouwen die niet alleen hun kinderen maar ook hun mannen en jonge vissers wasten als ze moe en ruikend naar vis en mazout uit zee thuiskwamen.

Eénmaal maakte de keurig afgestofte Charles Beirens in Penzance zelfs een afspraak met wel vier meisjes, die niet van mekaar afwisten. Op enige afstand stond hij dan te kijken of ze wel alle vier naar het rendez-vous waren gekomen. Charles en zijn broer Maurice nodigden op een keer ook een paar plaatselijke schonen uit voor een boottochtje vanuit de haven van Newlyn naar Sandy Cove, een van de inhammen vlakbij de steengroeve, waar ze op het strand konden zonnen. Het strand bestond eigenlijk niet uit zand zoals de naam van de cove zou doen denken, maar wel uit fijne steenafval van de Penlee Steengroeve. Het was echter de favoriete hangplek voor jongeren in de oorlogsjaren. De jeugd vond de cove de ideale plaats om kattenkwaad uit te steken, zoals vuurtjes stoken tijdens de blackout en er kreukels, schaalhoren (puntkokkels) en garnalen op klaar te maken. Ook Charles en Maurice waren niet echt naar de cove gevaren om er te zonnen. In een onbewaakt moment namen de jongens de kleren van de Engelse meisjes mee in de boot en roeiden weg. De verraste meisjes moesten in badpak de hele weg terug te voet afleggen. Het romantische kattenkwaad van Charles bleef echter achterwege toen hij eenmaal Olive Ogden ontmoet had. Zij was verpleegster in het ziekenhuis te Penzance, waar Charles gedurende een maand in behandeling was. Het duurde dan ook niet lang of Olive kwam in Chapel Street 20 steeds vaker over de vloer en het koppel begon al te praten over trouwen.

Charles Beirens en Olive Ogden hadden uiteindelijk alles gepland om in april 1945 te trouwen. Olives zuster maakte een schitterend huwelijkskleed uit stof die hun moeder, die in Noord-Engeland woonde, nog liggen had van voor de oorlog. De Vlaamse pastoor De Bie weigerde echter eerst het huwelijk in te zegenen. Hij had nog maar pas een Belgische jongen en een meisje uit Penzance in de echt verbonden. En het kersverse koppel was na een week reeds uit mekaar. Daarbij kwam nog de moeilijkheid dat Charles katholiek was en Olive protestant. Na enige tijd gaf het bisdom in Plymouth toch toestemming. Een gewone toestemming was voldoende. De meer omslachtige ‘dispensatie’ was niet nodig gezien Olive gedoopt was. Wel moest het koppel beloven dat de kinderen zouden gedoopt en katholiek worden opgevoed. In die tijd had de Roomse kerk duidelijk nog veel in de pap te brokken.

Vanwege de afstand was, naast een klein bruidsmeisje, enkel Olives vader overgekomen om haar hand weg te schenken. Maar feest was er wel. Louise kookte een uitgebreide maaltijd. Nadien werden trouwfoto’s gemaakt bij de plaatselijke fotograaf in Penzance. Na het feest vertrok het jonge koppel naar Blackpool waar ze een maand lang bij Olives moeder hun wittebroodsweken doorbrachten. Olives familie werd er nog vergast op een late huwelijksreceptie.

Ook Victor Vantorre, de Rus, vond in Penzance de vrouw van z’n dromen. Hij werd verliefd op Doris. Ze was gescheiden en had een dochtertje en een zoontje. Na een tijdje trok hij bij haar in in een huisje vlakbij Rosevean Road en de Roomse kerk. Doris deed er alles aan om het de Rus en zijn zoon Joseph naar de zin te maken. Ze stemde er zelfs mee in om na de oorlog met haar twee kinderen mee naar België te verhuizen. De Rus voelde het als een mirakel. Voor Doris was geen moeite te veel. Voor de jeugdige Joseph, en voor zichzelf en haar eigen kinderen kookte Doris Engels eten. Voor Victor leerde ze op z’n Vlaams koken. Dubbel werk, maar ze had het er voor over. Doris zorgde zelfs voor aparte Vlaamse en Engelse lunchpakketten als Victor soms Joseph meenam om aan boord te werken, op een dag dat niet werd gevaren. Al snel kwam ze ook op bezoek bij Metje en Pee Mussche in het nabijgelegen Voundervour House. Dorothy, Doris’ dochtertje, overhandigde Metje dan een grote bos bloemen. Het mens kreeg anders nooit bloemen en was er van aangedaan. Ze zei “dankjewel, maar daar moet je allemaal je geld niet aan uitgeven hoor!”

Toen het gevaar voor bomaanvallen tegen het einde van de oorlog wat minder werd nam Doris ook haar toekomstige schoonzusters Yvonne en Lisette op een shopping trip naar Portsmouth. Langzaam maar zeker werd Doris als deel van de familie gerekend. Ze voelde dat en daarom rijpte bij haar het plan om Victors boers en zusters, die zich op 25 december 1944 konden vrijmaken, uit te nodigen op een echt Engels Kerstfeest. Ze had er maanden voor gespaard, want er mocht niks fout gaan. Dus ondanks de rantsoenering was er volop te eten. Toen voelde ook Doris dat ze bij de Musschen paste. Het was meteen voor het eerst in z’n leven dat Joseph een echte huiselijke feestsfeer meemaakte die hij zijn eigen kon noemen, al was daar toch een negatief kantje aan... Na afloop van de maaltijd moesten Joseph en de jonge Dorothy helpen opruimen in de keuken. Toen ze terug in de leefkamer kwamen zei Dorothy plagend “Als er iets is waar Joe een hekel aan heeft, dan is het blijkbaar wel schotels wassen!” Joseph zei niks, maar hoopte dat vrouwenwerk hem gespaard zou worden als hij straks ging varen…

Alle dochters van Pol Mussche waren mooie meisjes en Yvonne spande vermoedelijk wel de kroon. Ze verzorgde zich goed en was altijd keurig gekleed zodat ze in Penzance heel wat bekijks had. Toen ze op een morgen ging winkelen in Woolworths zat de hele breakfast bar vol met soldaten, die haar allemaal “Good morning Miss” toeriepen. Yvonne had echter direct gezien dat het Belgische soldaten waren en vroeg “Spreek je geen Vlaams meer misschien?” Toen was het hek helemaal van de dam. Ze werd overstelpt met tientallen vragen. Ze kon geen kant meer op, tot een Belgische officier tussenkwam en de orde herstelde. Ook een jonge Britse Navy officier, die in Penzance in de buurt woonde en waarmee ze af en toe praatte, was smoorverliefd op Yvonne. Op een dag vroeg hij haar ten huwelijk. “Ge hebt geen kinderen, en ge weet niet waar je man is. Waarom trouw je niet met me?” zei hij. Maar Yvonne bleef trouw aan haar Willy, alhoewel ze niet wist of hij nog leefde. Zwaar teleurgesteld vertrok de officier weer naar zee. Enige tijd later toen de Musschen zich klaarmaakten om terug te keren naar België kwam de moeder van de officier nog bij Yvonne langs om haar een foto van haar zoon in z’n Navy uniform te geven als aandenken. De deur was echter nauwelijks weer dicht toen Metje Mussche de foto uit Yvonnes handen rukte en aan stukken scheurde. Geruime tijd later hoorde Yvonne dat de jonge officier het leven gelaten had toen z’n oorlogsschip getorpedeerd werd.

Heel wat Vlaamse vissers die in Engeland waren aanbeland terwijl hun familie in België was gebleven vonden het onmogelijk om vijf jaar lang hun vrouw trouw te blijven. Velen raakten verliefd op Engelse of Vlaamse meisjes. Dit leidde bij het einde van de oorlog tot heel wat pijnlijke situaties. Sommige vissers kwamen gewoon terug naar ons land en deden alsof er niks was gebeurd. Het duurde echter nooit lang of hun vrouw kwam het toch aan de weet. Ook is het verhaal bekend van een moedige Heistse vissers die het hele verhaal van z’n ontrouw in een brief naar zijn vrouw stuurde. Zij moest beslissen of hij naar Heist mocht terugkeren of in Engeland moest blijven. De man bleek een zeer begrijpende vrouw te hebben.

DE LANDING

D-day (Decision-day) is de naam die iedereen kent voor de landing in Normandië. Het voorstel van een snelle landing en een tweede front kwam vooral van Stalin, die ondertussen bondgenoot was van de geallieerden. Volgens hem was een landing in Normandië de snelste manier om de Duitsers te verslaan. Oorspronkelijk waren de westerse legerleiders daar niet echt voor te vinden want in geval van verlies van deze slag waren de consequenties niet te overzien geweest. In november 1943 werd uiteindelijk besloten om het toch te wagen en alles in het werk te stellen om vaste voet te krijgen op de Franse kust en Hitlers horden terug te drijven.

De volgende zes maanden werden intensieve voorbereidingen getroffen. De Amerikaanse generaal Dwight David Eisenhower werd benoemd tot opperbevelhebber van de geallieerde troepen. Dan was er nog een belangrijke zaak die moet vastgelegd worden namelijk: de plaats waar de invasie zou plaatsvinden. Er waren twee opties: ofwel zou er worden aangevallen bij het Nauw van Calais ofwel op de kusten van Normandië. Uiteindelijk werd voor Normandië gekozen. Dit deel van de Franse kust lag verder uit de buurt maar werd minder goed verdedigd. De dag voor “Operation Overlord” werd vastgelegd op 5 juni 1944. De Duitsers waren ervan overtuigd dat de landing in de buurt van Calais zou plaats hebben.

Vlakbij de Vlaamse en Britse visservaartuigen lagen begin juni ook vreemde voorwerpen afgemeerd bij de Zuid Pier in Newlyn. “Die drijvende giganten zagen eruit als omgekeerde tafels met telkens een sleepboot eraan vast. Het was pas later dat we beseften dat het delen waren van de kunstmatige Mulberry havens die op de Normandische stranden zouden samengevoegd worden” aldus de historicus John Jenkin die het destijds als 16-jarige jongen zag gebeuren in z’n woonplaats.

Een paar dagen voor de landing verschenen de geallieerde soldaten, die volgens Gilberte Beirens “maandenlang in Penzance en omstreken hun broek versleten hadden, plots in battle dress” in de stad. Bij het zien van dit gevechtstenue met alle toebehoor begreep iedereen dat er iets groots op til was, misschien wel de langverwachte invasie! De weken ervoor waren vele duizenden geallieerde soldaten ondergebracht in zogeheten worstenkampen in het zuiden van Engeland. De kampen, die officieel als “marshalling areas” te boek stonden, werden door de soldaten omgedoopt tot “sausage camps” omdat de afbeelding van de kampen op Amerikaanse legerkaarten daar een sprekende gelijkenis mee vertoonde. Toen het bevel voor de landing elk moment kon gegeven worden liepen honderden soldaten in complete “battle kit” rond op de dijk in Penzance. Eén van de Amerikanen met een Italiaanse achtergrond, had een plaatsje bemachtigd op een zijbalkon van het Pavilion Theater en deed zich voor als Mussolini. In Amerikaans met een speciaal aangedikt Italiaans accent hield hij een vurige toespraak tot zijn medecombattanten. Hij werd herhaaldelijk toegejuicht met applaus en kreten van “Viva Il Duce!” De volgende morgen viel er van de geallieerde soldaten echter niets meer te bespeuren. “’t Was alsof ze in één nacht waren opgeslokt” zegt Gilberte Beirens. “De legerkampen waar ze maanden gebivakkeerd hadden waren verlaten, en de poorten stonden open. Taylors Garage bij de haven en ook een paar hotels in Penzance en opslagplaatsen in Newlyn waar Amerikaanse soldaten waren ondergebracht stonden plots compleet leeg”.

Maar op de dag waarop de landing volgens het draaiboek gepland was, 5 juni 1944 dus, brak een zware storm los langs de kusten van het Kanaal. Door deze onverwachte weerstoestand moest de landing 24 uur uitgesteld worden. In het hoofdkwartier van de Luftwaffe in Parijs had men trouwens geconcludeerd dat men de eerste uren geen vijandelijke actie moest verwachten. Maar ‘s nachts ging de wind dan eindelijk maar slechts tijdelijk liggen. Gebruik makend van deze “window of opportunity” begon rond middernacht op de 6de juni toch de invasie met het droppen van de eerste Britse en Amerikaanse para’s aan de Franse kust. “Het waren er zo’n 13.000” herinnert zich de Yankee paratroeper Darvin Lee.

Voor de Vlaamse vluchtelingen en ook de andere inwoners van Penzance en Newlyn was er geen twijfel meer. Men moest maar naar boven kijken. “Hele luchtvloten van duizenden viermotorige bommenwerpers vlogen in formatie voorbij en verduisterden tijdelijk het normale daglicht” vertelde Maurice Beirens later. Na enige uren kwamen de vliegtuigen terug in groepjes of alleen. Sommigen hinkten naar de vliegvelden op één, twee of drie motoren. Een aantal vloog voorbij met zware rookwolken die uit alle vier de motoren walmden. De Vlamingen in Cornwall en Devon begrepen, ook zonder naar de BBC te luisteren, dat het begin van het einde was ingezet.

Aan het einde van de eerste dag van de landing had een enorme vloot landingsvaartuigen
ongeveer 156.000 militairen aan wal gezet op vijf verschillende stranden van de Normandische kust. Velen sneuvelden maar uiteindelijk konden de Nazi’s worden teruggedreven. Op de dag van de landing kon men in de straten van Heist telkens aan de glunderende gezichten de mensen herkennen die op een verborgen radio naar de BBC luisterden en wisten dat het Duitse juk nu snel zou worden afgeworpen. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje. Voor het eerst sedert lang was er goed nieuws. Maar dat duurde niet lang want de Gestapo zette toen overal de jacht in op Engelsgezinden.

Begin juli leek het oorlogsgeroffel en de hoop op bevrijding in Heist plots heel dichtbij toen Engelse snelboten voor de kust verschenen. Het was echter slechts een blitzaanval tegen een groep van vijf Duitse patrouillevaartuigen. Bij het verlaten van de haven van Zeebrugge werden er drie van gekelderd. Het geschut was tot in Heist te horen. Op 22 juli 1944 mochten de Heistenaars zich ook even verkneukelen in een onafhankelijkheidsdagverrassing die een dagje te laat kwam. De Nazi’s scoorden onverwacht een own goal. Voor de kust werd namelijk een Duits artillerieschip in de Wielingen zwaar gehavend door een V1. Hitlers vergeldingswapen haalde Londen alvast niet en ontplofte in de nabijheid van het Duitse oorlogsschip. Door de drukverplaatsing sprongen een reeks bouten aan boord en begon het schip snel water te maken. Het vaartuig zette koers naar Zeebrugge, maar het kantelde en zonk midden in de vaargeul, tussen de staketsels. Inmiddels rukten de geallieerden ook daadwerkelijk op vanuit Normandië. Op 25 augustus 1944 werd de Franse hoofdstad Parijs na vier jaren bezetting bevrijd. Daarna ging het richting ons land.